Uitspraak
[appellant],
Wortelboer,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
grief 1voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte zowel de stichting Giek Zeven als [appellant] als huurder heeft aangemerkt. Met instemming van Wortelboer was de stichting Giek Zeven namelijk huurder geworden. Het gehuurde werd feitelijk ook niet slechts als woonruimte, maar tevens als kantoorruimte gebruikt.
zowel ieder afzonderlijk als gezamenlijk"aangemerkt als huurder. De tekst van de overeenkomst wijst [appellant] dus als (mede)huurder aan. [appellant] heeft verklaard dat hij de huurovereenkomst op naam van de stichting Giek Zeven wilde hebben. Mevrouw [E] , die optrad namens de beheerder van de woning in kwestie, heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg op 28 juni 2016 bevestigd dat [appellant] de huurovereenkomst op naam van de stichting wilde hebben en dat om die reden de overeenkomst is opgesteld zoals deze door partijen is getekend. Niet in geschil is dat [appellant] van meet af aan bewoner was van het gehuurde. Het feit dat [appellant] , om welke reden dan ook, de huurovereenkomst op naam van de stichting wilde hebben verklaart waarom de stichting (mede) als huurder in de overeenkomst is vermeld, maar sluit niet uit dat [appellant] , als feitelijke bewoner, ook als huurder werd aangemerkt. Dat spoort voorts met de feitelijke situatie dat de woonruimte aan [appellant] in gebruik is gegeven, het gehuurde (overwegend) als woonruimte werd gebruikt en [appellant] feitelijk gebruiker van de woonruimte werd. In dit licht bezien is niet vreemd dat [appellant] in de tekst van de huurovereenkomst ook als huurder werd aangemerkt. De huurovereenkomst en de wijze waarop daaraan uitvoering is gegeven vormen dan ook afdoende bewijs van het feit dat [appellant] , naast de stichting, (mede)huurder was. Tegenbewijs is door [appellant] niet aangeboden. Grief 1 faalt.
grief 2voert [appellant] aan dat hij per 24 augustus 2011 een nieuwe huurovereenkomst heeft gesloten met Wortelboer inhoudende huur van hetzelfde pand, maar nu voor een huur van € 500,- per maand. Indien deze stelling van [appellant] juist is geldt dat de grondslag onder de vorderingen van Wortelboer, te weten een overeengekomen huurprijs van € 1.000,- per maand, per 24 augustus 2011 niet (meer) juist is en dus geen basis voor toewijzing van de vorderingen kan zijn. De besproken stelling is daarom aan te merken als een bevrijdend verweer. Stelplicht en bewijslast bij een dergelijk verweer rusten op degene die het voert, [appellant] derhalve.
alsmede zoveel maal € 1.074,80 per maand als er maanden verlopen vanaf 1 januari 2016 tot de dag der ontruiming".Ter comparitie in hoger beroep heeft Wortelboer de eis in zoverre verminderd dat geen aanspraak meer gemaakt wordt op de huurpenningen over de periode van 1 januari 2016 tot de dag van de ontruiming (24 augustus 2016). In zoverre zal het vonnis van de kantonrechter worden vernietigd.
6.De slotsom
7.De beslissing
alsmede zoveel maal € 1.074,80 per maand als er maanden verlopen vanaf 1 januari 2016 tot de dag der ontruiming",vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht door de vordering van Wortelboer op dit geciteerde onderdeel alsnog af te wijzen;