ECLI:NL:GHARL:2018:1381

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2018
Publicatiedatum
13 februari 2018
Zaaknummer
200.219.882
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en beoordeling van inkomensverlies en draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, had eerder een verzoek ingediend bij de rechtbank Gelderland, waar de echtscheiding was uitgesproken en de zorgregeling voor de kinderen was vastgesteld. De vrouw verzocht om een onderhoudsbijdrage van € 250,- per kind per maand, terwijl de man, verweerder in hoger beroep, verweer voerde en stelde dat hij niet in staat was om enige bijdrage te betalen vanwege zijn financiële situatie.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het inkomensverlies van de man, dat niet voor herstel vatbaar en niet verwijtbaar werd geacht. De man ontving een WW-uitkering, maar had daarnaast te maken met een restschuld van de voormalige echtelijke woning en andere schulden. Het hof concludeerde dat de behoefte van de kinderen € 306,- per kind per maand bedroeg, maar dat de man slechts in staat was om een minimale bijdrage van € 50,- per maand te betalen.

De vrouw had ook een beroep gedaan op de aanvaardbaarheidstoets, maar het hof oordeelde dat de man onvoldoende had onderbouwd dat de vastgestelde bijdrage niet aanvaardbaar was. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking € 25,- per kind per maand zal betalen, uitvoerbaar bij voorraad. De overige verzoeken werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.219.882
(zaaknummer rechtbank Gelderland 309701)
beschikking van 13 februari 2018
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweerder] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. van Acquooij te Zaltbommel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 2 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2017;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Willems van 22 december 2017 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 9 januari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Bij de beschikking van 2 mei 2017 is onder andere tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.2
De vrouw en de man zijn de ouders van:
- [kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (verder: [kind 1] ), en
- [kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaatsnaam] (verder [kind 2] ),
gezamenlijk te noemen: de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de beschikking van 2 mei 2017 heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
- bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- als regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de kinderen
bij de man verblijven:
- de ene week van vrijdag 18.00 uur tot zaterdag 18.00 uur, en
- de andere week van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- de proceskosten gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 mei 2017, voor zover deze beschikking betrekking heeft op de afwijzing van het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man een onderhoudsbijdrage voor de kinderen van € 250,- per kind per maand dient te betalen. De grieven zien op de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man. De vrouw verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking met betrekking tot voornoemde afwijzing te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man aan de vrouw dient te voldoen € 250,- per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, althans een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen die het hof juist acht.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel de grieven van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof zal de beslissingen die van belang zijn voor hetgeen in dit hoger beroep ter beoordeling is voorgelegd per onderwerp bespreken.
ingangsdatum
5.2
Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
Nu partijen het erover eens zijn dat de ingangsdatum van de alimentatieverplichting ligt bij de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, gaat het hof daar eveneens van uit.
hoogte behoefte kinderen
5.3
Partijen zijn het er in hoger beroep over eens dat de behoefte van de kinderen € 306,- per kind per maand bedraagt. Ook het hof gaat daarom uit van die behoefte.
draagkracht
5.4
Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen te worden betrokken.
5.5
De vrouw stelt in haar tweede grief onder meer dat de rechtbank geen acht had mogen slaan op het door de man te laat ingediende faxbericht van 3 april 2017 met bijlagen. De man betwist dat.
5.6
Het hoger beroep dient er mede toe omissies in eerste aanleg begaan, te herstellen. Nu de vrouw in hoger beroep alsnog in de gelegenheid is gesteld te reageren op het door de man ingediende faxbericht van 3 april 2017 met bijlagen heeft de vrouw in zoverre geen belang meer bij bespreking van haar tweede grief.
5.7
De vrouw stelt voorts, in haar tweede en derde grief, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de man thans geen inkomen heeft. Zij stelt dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar moet worden geacht. Daarnaast is het inkomensverlies verwijtbaar nu de man op staande voet is ontslagen. Voorts stelt de vrouw dat haar signalen bereiken dat de man naast zijn uitkering wel degelijk inkomen genereert.
De man betwist de stellingen van de vrouw en voert aan dat het inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is nu zijn voormalige werkgever geen andere passende functie kan bieden. De man solliciteert naar een nieuwe baan, maar dat is tot nu toe tevergeefs. Daarnaast voert de man aan dat de arbeidsovereenkomst met de voormalige werkgever van de man is geëindigd met wederzijds goedvinden zodat het inkomensverlies niet verwijtbaar is.
De man voert ten aanzien van zijn draagkracht voorts nog aan dat hij niet in staat is tot het voldoen van enige onderhoudsbijdrage, nu de hypotheekverstrekker beslag heeft gelegd op zijn WW-uitkering waardoor hij daaruit maandelijks nog maar € 887,- netto ontvangt. Naast een betalingsachterstand door niet-tijdige nakoming van zijn hypothecaire verplichtingen heeft de man nog diverse andere schulden. Deze schulden zijn niet vermijdbaar en niet verwijtbaar en een deel van deze schulden is ontstaan in de periode dat partijen gehuwd waren. Daarnaast zijn schulden ontstaan doordat de man na zijn ontslag enige tijd geen inkomen had, aldus de man.
5.8
Het hof dient eerst te beoordelen of het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar is. Het hof overweegt dat uit de tussen de man en zijn voormalig werkgever gesloten vaststellingsovereenkomst (productie 1 bij het verweerschrift in hoger beroep) (verder: de vaststellingsovereenkomst) blijkt dat een passende alternatieve functie niet beschikbaar was. Daarnaast ontvangt de man sinds juli 2017 een Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) zoals geregeld in de Werkloosheidswet. Op grond van deze WW-uitkering heeft de man een sollicitatieplicht. Nu niet anders is gebleken gaat het hof ervan uit dat de man aan die sollicitatieplicht voldoet, tot op heden echter zonder succes. Gelet op het voorgaande oordeelt het hof het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar.
5.9
Voorts dient het hof te beoordelen of het inkomensverlies verwijtbaar is. Het hof overweegt dat uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat sprake is van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Niet gesteld of gebleken is dat door het UWV op die uitkering wordt gekort, bijvoorbeeld omdat de man niet zou voldoen aan zijn sollicitatieverplichtingen. Nu de man kennelijk recht heeft op een volledige WW-uitkering gaat het hof er van uit dat de man niet verwijtbaar werkloos is geraakt. Aangezien het inkomensverlies van de man niet voor herstel vatbaar en niet verwijtbaar is, ziet het hof aanleiding om uit te gaan van het huidige inkomen van de man, zijnde zijn WW-uitkering. Deze uitkering bedraagt thans € 2.448,69 bruto per maand, aldus € 1.779,- netto per maand. Dat de man naast die uitkering nog een inkomen zou genereren, heeft de vrouw, tegenover de betwisting door de man, niet onderbouwd.
5.1
Het hof overweegt voorts dat tussen partijen vaststaat dat hun voormalige echtelijke woning is verkocht met een restschuld van ongeveer € 60.000,-. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij dit hof was onzeker of de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) kon worden ingeroepen. Vanwege achterstand in de hypotheekbetalingen ligt een loonbeslag tot aan de beslagvrije voet op de uitkering van de man waardoor het inkomen van de man thans € 887,- netto per maand bedraagt. Vaststaat dat de man daarnaast nog diverse andere schulden heeft, onder andere ontstaan tijdens het huwelijk van partijen, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van bijna € 15.000,-. Nu het inkomen van de man, slechts rekening houdend met het door de hypotheekverstrekker gelegde beslag op zijn WW-uitkering thans al lager is dan € 1.350,- netto per maand dient op basis van de draagkrachttabel en de richtlijnen opgesteld door Expertgroep Alimentatienormen de draagkracht van de man op de minimale bijdrage van € 50,- per maand bij twee kinderen te worden vastgesteld.
aanvaardbaarheidstoets
5.11
De man doet een beroep op de aanvaardbaarheidstoets en stelt dat hij geen enkele onderhoudsbijdrage voor de kinderen kan betalen. Het hof overweegt het volgende. Bij de beoordeling van een beroep op de aanvaardbaarheidstoets dient voorop te worden gesteld dat alleen in uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van de forfaitaire benadering c.q. het rekenmodel omdat de wettelijke onderhoudsverplichting van ouders jegens hun kinderen niet vrijblijvend is en de ouders zich derhalve in dat kader rekenschap zullen dienen te geven van de financiële keuzes die zij maken. Van een onaanvaardbare situatie als hier bedoeld is sprake indien de onderhoudsplichtige bij de vast te stellen bijdrage niet meer in de noodzakelijke kosten van bestaan kan voorzien of van zijn inkomen na vermindering van de lasten minder dan 90% van de voor hem geldende bijstandsnorm overhoudt, waarbij er in beginsel van wordt uitgegaan dat de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a Participatiewet niet voor hem geldt.
5.12
Het ligt op de weg van de onderhoudsplichtige om te stellen en te onderbouwen dat daarvan sprake is van een hiervoor onder 5.11 genoemde onaanvaardbare situatie en meer in het bijzonder dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage niet aanvaardbaar is, alle omstandigheden in aanmerking genomen. Tot de omstandigheden die van belang zijn worden onder meer gerekend, de financiële situatie (inkomen en vermogen) van de onderhoudsplichtige, de noodzaak van de lasten, de mogelijkheid zich van de lasten te bevrijden, de verhouding tussen de onderhoudsplichtigen en de zorgregeling.
5.13
Bij een beroep op de aanvaardbaarheidstoets wordt van de onderhoudsplichtige verwacht dat hij volledig en duidelijk - door middel van een overzicht van zijn inkomsten en uitgaven met onderliggende stukken en een toelichting daarop - inzicht geeft in zijn inkomens- en vermogenspositie en zijn bestedingen. De rechter dient vervolgens te beoordelen of bij vaststelling van de volgens het rekenmodel berekende bijdrage onvoldoende rekening zou worden gehouden met alle omstandigheden die zijn draagkracht beïnvloeden, zodat geen sprake meer is van een bijdrage conform de wettelijke maatstaven. Bij die beoordeling dient onder meer de jurisprudentie van de Hoge Raad op het gebied van draagkracht (verdiencapaciteit), fictieve draagkracht en schulden tot zijn recht te komen. In dat verband spelen de verwijtbaarheid en de mogelijkheid tot vermijding van de lasten een rol. Bij de invulling van deze begrippen wordt aangesloten bij de jurisprudentie.
5.14
Het hof is in dit verband van oordeel dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de op basis van het rekenmodel vastgestelde kinderbijdrage van € 50,- per maand, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet aanvaardbaar is. De man heeft in dit verband nagelaten met recente stukken inzicht te geven in zijn lasten en bestedingen.
5.15
Op grond van het vorenstaande bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende reden om een lagere bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen dan € 50,- per maand.
5.16
Na het voorgaande behoeft de draagkracht van de vrouw geen bespreking door het hof.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 2 mei 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, E.H. Schulten en
R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is op 13 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.