ECLI:NL:GHARL:2018:1348

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
21-005761-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het onbevoegd uitoefenen van het beroep van advocaat

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1965, heeft zich op 22 oktober 2013 tijdens een politieverhoor voorgedaan als advocaat, terwijl hij niet bevoegd was om dit beroep uit te oefenen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich zonder noodzaak als advocaat heeft gepresenteerd, wat in strijd is met artikel 436 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal had gevorderd om het vonnis van de politierechter te vernietigen en de verdachte te veroordelen tot een geldboete van €750,- of 15 dagen hechtenis. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van €750,- met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, waaronder de moeilijke situatie van de persoon die de verdachte als advocaat benaderde. De verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen voor een soortgelijk feit, wat het hof als een verzachtende omstandigheid heeft meegewogen. De beslissing van het hof is genomen na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden, die eerder het vonnis van de politierechter had vernietigd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005761-17
Uitspraak d.d.: 8 februari 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 september 2017 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 4 juni 2014 met parketnummer 08-079534-14 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, vrijspraak ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde en veroordeling ter zake van het meer subsidiair ten laste gelegde tot een geldboete van € 750,=, subsidiair 15 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.A. Kaarls, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te [plaats] opzettelijk een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt, immers heeft hij, verdachte, zich voorgedaan als advocaat ( [persoon] ;
subsidiair:hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te [plaats] zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van advocaat heeft gevoerd;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 22 oktober 2013 te [plaats] , althans in Nederland, terwijl hij niet was toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, te weten als advocaat, buiten noodzaak dat beroep heeft uitgeoefend, immers heeft hij zich tegenover de politie voorgedaan als advocaat ( [persoon] .

Vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegde, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
meer subsidiairtenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 oktober 2013 te [plaats] , terwijl hij niet was toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, te weten als advocaat, buiten noodzaak dat beroep heeft uitgeoefend, immers heeft hij zich tegenover de politie voorgedaan als advocaat van [persoon] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
niet toegelaten tot de uitoefening van een beroep waartoe de wet een toelating vordert, buiten noodzaak dat beroep uitoefenen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, juridisch geschoold, maar niet advocaat zijnde, heeft op 22 oktober 2013 bij het politieverhoor van de verdachte [persoon] zich tegenover de verhorende verbalisant, buiten noodzaak, voorgedaan als advocaat van deze [persoon] . Hierdoor heeft verdachte het beroep van advocaat onbevoegd uitgeoefend.
Aannemelijk is geworden dat verdachte het feit heeft gepleegd, omdat [persoon] zich toentertijd in een moeilijke periode bevond (echtscheiding, kwijtraken werk) en slechts vertrouwen had in zijn toen enige - juridisch geschoolde - vriend, zijnde verdachte.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2017 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen. Derhalve beschouwt het hof het bewezen verklaarde feit als een incident.
Alles afwegende is het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat een passende bestraffing gevonden kan worden in het opleggen van een voorwaardelijke geldboete van
€ 750,=, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 436 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.J. Beswerda, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 8 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.