ECLI:NL:GHARL:2018:1322

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.223.439/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en eenhoofdig gezag over minderjarige in het belang van het kind

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de man en de vrouw over hun minderjarige kind, geboren in 2011. De rechtbank Noord-Nederland had eerder bepaald dat de vrouw alleen het ouderlijk gezag zou uitoefenen. De man, die in hoger beroep ging, verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag te herstellen. Hij stelde dat hij zijn leven aan het stabiliseren was en dat hij een grotere rol in het leven van zijn kind wilde spelen. De vrouw voerde echter aan dat zij bang was voor de man en dat zijn problematische verleden, waaronder drugs- en alcoholgebruik, een belemmering vormde voor een gezamenlijke gezagsuitoefening.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de man in de afgelopen jaren een turbulent leven had geleid, met een strafrechtelijk verleden en een recente opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De vrouw had geen vertrouwen in de man en was van mening dat hij eerst zijn problemen moest oplossen voordat er sprake kon zijn van gezamenlijk gezag. Het hof concludeerde dat het in het belang van het kind noodzakelijk was om het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen, te honoreren. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd en alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.223.439/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/118158 / FA RK 17-437)
beschikking van 6 februari 2018
inzake
[verzoeker] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerster] ,
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.J.L.M. Johannink te Coevorden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 september 2017;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 22 september 2017;
- een journaalbericht van mr. Jakobs van 2 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jakobs van 6 oktober 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Jakobs van 21 december 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 januari 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - affectieve relatie van de man en de vrouw is [in] 2011 geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ).
3.2
Bij beschikking van 16 februari 2012 zijn de man en de vrouw gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.3
Sinds het uiteengaan van partijen woont [de minderjarige] bij de vrouw.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
4.2
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 juni 2017. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het inleidend verzoek van de vrouw om haar met het eenhoofdig gezag te belasten, alsnog wordt afgewezen. Ter zitting heeft de man verzocht de zaak aan te houden en partijen te verwijzen naar een passend hulpverleningstraject.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans te bepalen dat de grief van de man in al zijn onderdelen niet kan slagen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met bepaling dat die uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is en voor zover nodig alsnog zelf te bepalen dat de vrouw als enige wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Ter zitting heeft de vrouw verweer gevoerd tegen het verzoek van de man tot aanhouding van de zaak en verwijzing naar een hulpverleningstraject en heeft verzocht dit verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De man stelt dat hij een grotere rol wil spelen in het leven van [de minderjarige] en dat hij zich de afgelopen jaren bewust terughoudend heeft opgesteld richting de vrouw. Voorts heeft hij verklaard dat hij zich nu inspant om zijn leven te stabiliseren, dat hij sinds enkele maanden geen drugs en/of alcohol meer heeft gebruikt, dat hij hulp accepteert voor zijn psychische problematiek, dat hij medicatie krijgt en dat hij verwacht binnenkort een eigen woning te hebben.
De vrouw heeft als redenen voor haar verzoek onder meer aangevoerd dat zij bang is voor de man en het daarom moeilijk vindt om contact met hem te moeten hebben, dat zij door het middelengebruik van de man niet op een behoorlijke manier met hem kan communiceren, dat de man de afgelopen jaren geen interesse in [de minderjarige] heeft getoond en dat hij slecht bereikbaar is doordat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Ter zitting heeft zij verklaard dat haar vertrouwen in de man dusdanig is beschadigd en haar angst voor hem dusdanig groot is, dat zij zeker wil weten dat de man gedurende langere tijd, in ieder geval twee à drie jaar, in staat is een stabiel leven te leiden alvorens gezamenlijke gezagsuitoefening in de praktijk kan worden geëffectueerd.
5.3
Het hof komt - na eigen onderzoek - tot dezelfde beoordeling als de rechtbank, namelijk dat toewijzing van het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag van de ouders te beëindigen en haar alleen met het gezag over [de minderjarige] te belasten, in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking over, maakt die tot de zijne en verwijst daar kortheidshalve naar. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
5.4
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken - en dit heeft de man niet bestreden - dat het leven van de man in de afgelopen jaren turbulent en problematisch is verlopen. Hij heeft een strafrechtelijk verleden en heeft een aantal keren gedetineerd gezeten, laatstelijk van 24 april 2017 tot 27 mei 2017. Daarnaast kampt hij met agressie-, alcohol- en drugsproblematiek. Dit heeft hem ernstig beperkt in zijn mogelijkheden zijn rol als gezaghebbende ouder op passende wijze in te vullen en de verhouding met de vrouw op scherp gezet. Partijen hebben de afgelopen jaren niet of nauwelijks met elkaar gecommuniceerd en de man heeft geen contact en/of omgang gehad met [de minderjarige] . Ter zitting is naar voren gekomen dat de man in oktober 2017 middels een rechterlijke machtiging (BOPZ) is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en daar sindsdien verblijft.
5.5
Het hof stelt vast dat de man pas recent, sinds de rechterlijke machtiging en de opname in een psychiatrische kliniek in behandeling is voor zijn problematiek. Het hof acht deze situatie nog te pril en te onzeker om aan te kunnen nemen dat de man in staat is om het gezag over [de minderjarige] met de vrouw gezamenlijk te kunnen uitoefenen. Hetzelfde geldt voor het verzoek van de man om partijen te verwijzen naar een hulpverleningstraject: naar het oordeel van het hof dient de man eerst zijn eigen problematiek onder controle te krijgen en dient er vervolgens gedurende langere tijd sprake te zijn van een bestendige situatie, alvorens hij eventueel met de vrouw hulp kan zoeken om hun onderlinge communicatie en verhouding te verbeteren.
5.6
Nu de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zal het hof - conform het onweersproken verzoek van de vrouw - dit alsnog doen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en die beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 juni 2017;
verklaart de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 juni 2017, alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 6 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.