ECLI:NL:GHARL:2018:1306

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
21-002335-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding maximale lengte van voertuigen bij vervoer van ondeelbare lading

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in Utrecht. De verdachte, een bedrijf, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.650,00 voor het overschrijden van de maximale lengte van een voertuig tijdens het vervoer van goederen. De verdachte had op 18 april 2016 met een opleggertrekker en oplegger op de Rijksweg A27 gereden, waarbij de gemeten lengte van het voertuig 19,2 meter bedroeg, terwijl de toegestane maximumlengte 16,50 meter is. De verdachte voerde aan dat de lange metalen balk die werd vervoerd, een ondeelbare lading was, en dat het noodzakelijk was om deze te vervoeren om tijd en kosten te besparen.

Het hof oordeelde dat de stalen balk niet als ondeelbare lading kon worden aangemerkt, omdat deze niet door een klant was besteld en enkel was toegevoegd om te voorkomen dat er meer dan één transport nodig was voor de bestelde goederen. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van een geoorloofde overschrijding van de maximale lengte volgens de Regeling voertuigen en de relevante Europese richtlijn. De verdachte werd schuldig bevonden aan de overtreding van artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen, en het hof vernietigde het eerdere vonnis, maar legde een voorwaardelijke geldboete op van € 1.650,00, met de bedoeling om de verdachte te weerhouden van toekomstige overtredingen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vervoerders om zich aan de geldende regels te houden en de voorwaarden voor het vervoeren van ondeelbare ladingen goed te begrijpen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere justitiële documentatie van de verdachte, die eerder in aanraking was gekomen met justitie voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002335-17
Uitspraak d.d.: 7 februari 2018
TEGENSPRAAK
Promis

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Utrecht van 26 april 2017 met parketnummer 96-245224-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vertegenwoordigd door: [directeur] , Algemeen directeur.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 september 2017, 24 januari 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte bij vonnis van 26 april 2017 ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete van € 1.650,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 18 april 2016 te Hagestein, gemeente Vianen, als bestuurder en/of eigenaar of houder van een samenstel van opleggertrekker en oplegger, heeft gereden en/of laten rijden, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27, terwijl dat voertuig (de lading daarbij niet inbegrepen) de maximumlengte van 16,50 meter heeft overschreden, immers bedroeg de gemeten lengte van het voertuig 19,2 meter.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op of omstreeks 18 april 2016 te Hagestein, gemeente Vianen, als
bestuurder en /ofeigenaar of houder van een samenstel van opleggertrekker en oplegger, heeft gereden
en/of laten rijden,op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg A27, terwijl dat voertuig (de lading daarbij niet inbegrepen) de maximumlengte van 16,50 meter heeft overschreden, immers bedroeg de gemeten lengte van het voertuig 19,2 meter.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om vrijspraak van het tenlastegelegde feit.
Als verweer heeft verdachte aangevoerd – kort weergegeven – dat, gelet op de omstandigheden van het geval en de letter van de wet, de Regeling voertuigen, het rijden met de opleggertrekker en oplegger met een lengte van in totaal 19,2 meter toegestaan was. Met de trekker met oplegger werd immers naast deelbare lading ook ondeelbare lading vervoerd, te weten een metalen balk(gording) van zestien meter lengte. Verdachte vervoerde die metalen balk - naar eigen zeggen ook in gevallen dat klanten hier niet om hadden gevraagd - met het oog op een doelmatig gebruik van het voertuig, en ten behoeve van tijd- en kostenbesparing. Nu die lange metalen balk ondeelbaar was, was de overschrijding van de maximaal toegestane lengte van het totaal ‘noodzakelijk’ en daarmee ook op grond van de relevante bepalingen in de wet geoorloofd, aldus verdachte.
Het hof begrijpt dat verdachte aldus dat hij met het voorgaande een beroep doet op artikel 5.18.13, eerste lid onder b, van de Regeling voertuigen en de daarin genoemde uitzondering(en) op artikel 5.18.11 lid 1 van die regeling.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het ten laste gelegde schuldig heeft gemaakt.
Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het in de artikelen 5.18.11 en 5.18.13 van de Regeling voertuigen bepaalde moet worden gelezen in het licht en de strekking van de toepasselijke EG Richtlijn 96/53/EG van 25 juli 1996.
In de preambule van genoemde EG richtlijn wordt overwogen dat de ondeelbare lading noodzakelijk moet zijn voor het transport/vervoer van de goederen in kwestie. Het begrip ‘noodzaak’ moet worden begrepen overeenkomstig de uitleg en toelichting die de als deskundige gehoorde [deskundige] op de zitting van de kantonrechter op 26 april 2017 heeft gegeven. Genoemde deskundige heeft op die zitting verklaard :
“Wanneer het een ondeelbare lading betreft, mag er worden uitgeschoven tot 22 meter. De ondeelbaarheid van de lading moet voor de vervoerder echter wel noodzakelijk zijn of er moet sprake zijn van een ontheffing. (..). Verdachte moest sandwichpanelen voor grote fabriekshallen vervoeren en heeft er met de stalen balk een ondeelbare lading van gemaakt. Deze lange gording stond niet op de vrachtbrief vermeld en was door de ontvanger ook niet besteld.”
Oordeel hof
Vaststaat dat verdachte met een samenstel van opleggertrekker en oplegger op 18 april 2016 op de A27 heeft gereden dan wel heeft laten rijden, terwijl de lengte van het voertuig (de lading daarbij niet inbegrepen) de maximumlengte van 16,50 meter overschreed. Deze bedroeg immers 19,2 meter. Op het samenstel werd onder meer een lange stalen gording vervoerd, welke door verdachte is aangemerkt als ‘ondeelbare lading’. De gording was niet besteld door een klant. De lading was voor het overige was wel door de klant besteld.
De Regeling voertuigen geeft uitvoering aan bepalingen van de hoofdstukken III en VI van de Wegenverkeerswet 1994. Daarnaast is hier relevant de inhoud en strekking van de Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996.
De aan de orde zijnde bepalingen van de Regeling voertuigen luidden ten tijde van het feit, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 5.18.11 lid 1:

De lengte van een samenstel van oplegtrekker en oplegger mag niet meer bedragen dan 16.50 meter.

Artikel 5.18.13:

1. In afwijking van artikel 5.18.12 (toevoeging Hof: ‘in welke bepaling voorschriften staan met betrekking tot ‘uitstekende lading’, het zicht op (verlichting, reflectoren etc. van) het voertuig, maximaal toegestane verlenging van de laadvloer, de wijze van transport van een meeneemheftruck en/of een afneembare bovenbouw en de daarbij toegestane afmetingen’) mag, voor zover niet op andere wijze op het voertuig of samenstel van voertuigen, of voor zover niet binnen de afmetingen van het voertuig of samenstel van voertuigen, kan worden geladen, bij het vervoer van in de lengte
ondeelbare lading:
(..)
b. onverminderd onderdeel a, de lengte van een trekker en oplegger, met inbegrip van de lading, meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.11, eerste lid, is toegestaan doch
niet meer dan voor dat vervoer noodzakelijk ismet een maximum van 22,00 meter.
Het bepaalde onder b luidt thans:
‘onverminderd het bepaalde in onderdeel a, de lengte van een trekker en oplegger, met inbegrip van de lading, indien de volledige lengte van de laadvloer wordt gebruikt voor het vervoer van ondeelbare lading, uitgezonderd het verhoogde laadvloerdeel van een semi-dieplader, meer bedragen dan ingevolge artikel 5.18.11, eerste lid, is toegestaan, doch niet meer dan voor dat vervoer noodzakelijk is, met een maximum van 22,00 m.’
In
artikel 1.1van de Regeling voertuigen (onder begripsbepalingen) wordt toegelicht dat onder 'ondeelbare lading' moet worden verstaan: 'Lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt'.
Het hof ziet zich gesteld voor de uitleg van de zinsnede ‘doch niet meer dan voor dat vervoer noodzakelijk is’.
De in de Regeling voertuigen neergelegde regeling berust op de Europese Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996. Deze richtlijn is omgezet in nationaal recht. Het hof verwijst naar het Besluit van 18 januari 1999, houdende wijziging van het Voertuigreglement en de Nota van toelichting daarop (Stb 1999, nr 28). De regeling is thans neergelegd in de Regeling voertuigen.

Artikel 2 van de Richtlijn bevat de volgende definitie:

- „ ondeelbare lading": lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorvoertuig , aanhangwagen , samenstel of geleed voertuig dat in alle opzichten aan het bepaalde in deze richtlijn voldoet;
Uit de preambule van de Richtlijn 96/53/EG blijkt dat deze tot stand is gekomen - voor zover hier relevant - met het oog op (onder meer) de volgende belangen/ afwegingen:
 het belang van gemeenschappelijke normen in het kader van het gemeenschappelijk vervoerbeleid, om een beter gebruik van wegvoertuigen in het verkeer tussen lidstaten te bevorderen;
 de constatering dat verschillen tussen de in de lidstaten geldende normen inzake (..) de afmetingen van bedrijfsvoertuigen een nadelige invloed kunnen hebben op de concurrentievoorwaarden en het verkeer tussen de lidstaten kunnen belemmeren, hetgeen onwenselijk wordt geacht;
 de overweging dat bij de vaststelling van de normen een afweging is gemaakt tussen rationeel en zuinig gebruik van voornoemde bedrijfsvoertuigen, de eisen van onderhoud van de infrastructuur, de verkeersveiligheid en de bescherming van milieu en leefklimaat;
 het belang dat de gemeenschappelijke normen voor de afmetingen van voertuigen voor goederenvervoer voor lange tijd stabiel moeten blijven;
 de overweging dat - in het kader van de totstandbrenging van de interne markt - de werkingssfeer van de Richtlijn moet worden uitgebreid tot het nationale vervoer, voor zover er sprake is van kenmerken die de concurrentievoorwaarden in de vervoersector aanmerkelijk beïnvloeden, met name de maximaal toegestane lengte en breedte van voertuigen en voertuigcombinaties voor goederenvervoer.
De inleidende overweging (9) luidt als volgt:
Overwegende dat het begrip „ondeelbare lading" moet worden gedefinieerd met het oog op de uniforme toepassing van deze richtlijn voor zover zij betrekking heeft op vergunningen voor voertuigen of voertuigcombinaties die dergelijke lading vervoeren.
Mede gelet op de tekst van de Richtlijn en de overwegingen van de Raad van de EU bij de totstandkoming van genoemde richtlijn zoals hiervoor weergegeven, en de bedoeling van de richtlijn zoals die hieruit volgt, is het hof van oordeel dat de regeling van de Regeling voertuigen aldus moet worden uitgelegd en toegepast dat in casu geen sprake is geweest van een geoorloofde overschrijding van de hier toegestane maximale lengte.
Het hof overweegt dat, nu deze stalen balk /gording - welke niet door een klant is besteld of anderszins voor aflevering aan een klant is vervoerd - door verdachte alleen aan de wel door de klant bestelde, niet als ondeelbare lading te betitelen goederen is toegevoegd om te voorkomen dat méér dan één transport zou moeten plaatsvinden voor het vervoer van de door de klant wel bestelde goederen geen sprake is van een ondeelbare lading zoals bedoeld in art. 2 van de Richtlijn en artikel 1.1 van de Regeling voertuigen.
De stelling van verdachte dat door aldus te handelen sprake was van een meer doelmatig gebruik van het voertuig, en tot tijd - en kostenbesparing en milieuvoordeel, leidt niet tot een ander oordeel.
Het beroep op artikel 5.18.13, eerste lid, van de Regeling vervoer faalt dan ook.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde in artikel 5.18.11 Regeling voertuigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op het maatschappelijk functioneren van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij de strafoplegging neemt het hof in aanmerking dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie van 21 december 2017 in het verleden eerder in aanraking is geweest met justitie ter zake van een soortgelijk feit.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.650,00.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een straf in onvoorwaardelijke vorm, zoals opgelegd door de kantonrechter, niet passend is. Het hof acht aannemelijk dat bij verdachte en haar collega-bedrijven onduidelijkheid bestaat over de vraag of de door verdachte in dit geval toegepaste constructie toelaatbaar is.
Het hof zal de door de kantonrechter opgelegde geldboete voorwaardelijk opleggen teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbaar handelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 177 Wegenverkeerswet 1994 en artikel 5.18.11 van de Regeling voertuigen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan €
1.650,00 (duizend zeshonderdvijftig euro).
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A.J. Smit en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Westerlaak, griffier,
en op 7 februari 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.W. Lensing en mr. R.R.H. Laurens zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 februari 2018.
Tegenwoordig:
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. J.M. van Westerlaak, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.