In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 19.166,20, dat door de veroordeelde is verkregen uit hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De veroordeelde had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 28 oktober 2016, waarin de politierechter een vordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht had behandeld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 13 april 2018, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn activiteiten als hennepkweker. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een BOOM-rapport, waarin de opbrengst van de hennepplanten en de bijbehorende kosten zijn berekend. Het hof heeft geconcludeerd dat de veroordeelde een netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft van € 19.166,20, na aftrek van de kosten die zijn gemaakt voor de hennepteelt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde geld heeft geleend voor de opzet van de hennepplantage en dat hij een privéschuld heeft. Het hof heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Daarom heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van € 19.166,20 aan de Staat.