ECLI:NL:GHARL:2018:11742

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21-003186-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 19.166,20, dat door de veroordeelde is verkregen uit hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De veroordeelde had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 28 oktober 2016, waarin de politierechter een vordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht had behandeld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 13 april 2018, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes.

Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit zijn activiteiten als hennepkweker. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een BOOM-rapport, waarin de opbrengst van de hennepplanten en de bijbehorende kosten zijn berekend. Het hof heeft geconcludeerd dat de veroordeelde een netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft van € 19.166,20, na aftrek van de kosten die zijn gemaakt voor de hennepteelt.

De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde geld heeft geleend voor de opzet van de hennepplantage en dat hij een privéschuld heeft. Het hof heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Daarom heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling van € 19.166,20 aan de Staat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003186-17
Uitspraak d.d.: 26 april 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2016 met parketnummer 16-137630-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich om proceseconomische redenen niet met het vonnis waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 19.166,20,- (negentienduizend honderdzesenzestig euro en twintig eurocent) en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van datzelfde bedrag. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 19.166,20,- (negentienduizend honderdzesenzestig euro en twintig eurocent) en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2018 (parketnummer 21-003184-17) terzake van hennepteelt en diefstal van elektriciteit, gepleegd omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015, veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten, in het bijzonder opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B Opiumwet gegeven verbod in de periode vóór die waarop de bewezenverklaring ziet, financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 19.166,20,-(negentienduizend honderdzesenzestig euro en twintig eurocent). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Op 7 mei 2015 wordt door de politie een onderzoek ingesteld naar het wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde op het adres [adres] te Utrecht. Er wordt een ontnemingsperiode gehanteerd van 15 weken (van 21 januari 2015 tot 5 mei 2015). De henneprechercheur heeft indicatoren vastgesteld die duiden op een eerdere oogst. In overleg met de fraude inspecteur van [energiemaatschappij] wordt één eerdere hennepoogst van tien weken en een deel van een hennepoogst van vijf weken vastgesteld.
Ten behoeve van het onderzoek is gebruik gemaakt van het rapport
‘Wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht’van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna te noemen het BOOM-rapport) van 1 november 2010.
Er is in de woning één kweekruimte aangetroffen met daarin 210 hennepplanten. Per vierkante meter stonden er 11 hennepplanten. Volgens de tabel van het BOOM-rapport bedraagt de opbrengst hierdoor 30,0 gram per hennepplant.
De bruto opbrengst aan hennep per oogst bedraagt hierdoor: 210 planten x 30,0 gram =
6,3 kilogram.
Volgens het BOOM-rapport bedraagt de minimale verkoopprijs per kilogram hennep
€ 3.280,-. De totale bruto opbrengst per oogst bedraagt hierdoor: 6,3 kilogram x € 3.280,- =
€ 20.664,-
Het uitgangspunt is dat één kweekcyclus gemiddeld 10 weken bedraagt voor er geoogst wordt. De volgende aanwijzingen duiden volgens de onderzoekers op één eerdere oogst:
- Kalkafzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten.
- Stof op koolstoffilters en het filterdoek.
- Knipscharen met hennepresten.
- Vuilniszakken met potgrond, stekblokjes en wortelresten.
- Overalls die gebruikt kunnen worden tijdens het knippen van hennep.
- Het aantreffen van een kweekschema met vermelding onder met vilstift geschreven latere data van met een blauwkleurige pen geschreven data vanaf 21 januari (
het hof begrijpt: 2015).
De raadsvrouw van veroordeelde heeft ter terechtzitting bepleit dat de eerste oogst mislukt is. De veroordeelde heeft aangegeven dat er spint in de hennepplanten is opgetreden en dat hij hiertegen bestrijdingsmiddelen heeft gebruikt. De ontnemingsvordering dient om die reden te worden afgewezen. Daarnaast is aangevoerd dat het kweekschema dat is aangetroffen niet door veroordeelde is geschreven maar door hem als voorbeeld is gebruikt
Het hof acht op grond van de zojuist vermelde aanwijzingen aannemelijk dat er een eerdere geslaagde oogst is geweest. Dat een eerdere oogst is mislukt acht het hof niet aannemelijk geworden. In het proces-verbaal wordt expliciet opgemerkt dat in de woning geen aanwijzingen zijn aangetroffen die wijzen op spint in de hennepplanten of het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het hof heeft onvoldoende redenen aan de juistheid van bevindingen van de henneprechercheur en fraude inspecteur te twijfelen. Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van veroordeelde dat het kweekschema geen betrekking had op de eigen teelt van veroordeelde.
Op basis van het BOOM-rapport dienen de volgende kosten in mindering te worden gebracht:
Afschrijvingskosten:
€ 200,-
(Volgens BOOM-rapport afschrijvingskosten bij 200 tot 299 hennepplanten)
Hennepstekken:
€ 598,50,-
(Volgens het BOOM-rapport zijn de kosten per hennepstek € 2,58,-)
Variabele kosten:
€ 699,30,-+
(Volgens het BOOM-rapport zijn de variabele kosten per plant € 3,33,-)

Totale kosten: € 1.497,80,-

Bruto opbrengst van 1 oogst: € 20.664,-

De totale kosten van 1 oogst:
€ 1.497,80,- -/-
Het netto wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt hierdoor:
€ 19.166,20,-
Het hof overweegt daarbij dat, voor zover de toegewezen vordering tot schadevergoeding aan [energiemaatschappij] uit de strafzaak (21-003184-17) al betaald is, dit van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden afgetrokken.
Vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof stelt het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voor deel vast op € 19.166,20,-.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Door de verdediging is aangevoerd dat de veroordeelde geld geleend om de hennepplantage op te zetten en een privéschuld heeft. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde, met name zijn draagkracht, dient het bedrag dat verdachte moet betalen daarom te moeten worden verlaagd.
Het hof heeft – mede gelet op de leeftijd van veroordeelde - geen aanwijzingen dat redelijkerwijs te verwachten is dat veroordeelde in de toekomst niet in staat is om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Veroordeelde heeft ter zitting aangegeven dat er betalingsregeling is getroffen voor zijn privéschuld en hij daarnaast met zijn baan voldoende inkomen genereert.
Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op hetzelfde bedrag dat berekend is als wederrechtelijk verkregen voordeel.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
19.166,20 (negentienduizend honderdzesenzestig euro en twintig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 19.166,20 (negentienduizend honderdzesenzestig euro en twintig cent).
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier,
en op 26 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. van Waarden en mr. M.B.T.G. Steeghs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2018.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. P.A.C. Admiraal, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.