ECLI:NL:GHARL:2018:11741

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21-003184-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was beschuldigd van het telen van 210 hennepplanten en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd omdat het niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk hennepplanten heeft geteeld in de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 in Utrecht, en dat hij elektriciteit heeft weggenomen van een energiemaatschappij. De verdediging voerde aan dat het binnentreden van de politie in de woning van de verdachte onrechtmatig was, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de politie gerechtigd was om de woning te betreden vanwege ernstige wateroverlast die de veiligheid van goederen bedreigde. De verdachte werd schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en kreeg een gevangenisstraf van één maand, die voorwaardelijk werd opgelegd, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij, de energiemaatschappij, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.760,06.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003184-17
Uitspraak d.d.: 26 april 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 oktober 2015 met parketnummer 16-137630-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 in de gemeente Utrecht, (in uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 210 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 in de gemeente Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [energiemaatschappij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen elektriciteit/goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat op onrechtmatige wijze in de woning van verdachte is binnengetreden door de verbalisanten. Er heeft zich namelijk geen situatie voorgedaan dat hulp moest worden verleend, die noodzakelijk was in verband met de veiligheid van personen of goederen. De bevoegdheid tot binnentreden is daardoor onrechtmatig aangewend en levert een onherstelbaar vormverzuim op. Verdachte is hierdoor ernstig in zijn belangen geschaad. De raadsvrouw heeft betoogd dat het vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting en verdachte derhalve moet worden vrijgesproken.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat verbalisanten de opdracht krijgen om naar de [adres] te Utrecht te gaan. Er zou volgens de energiemaatschappij sprake zijn van wateroverlast. Ter plaatse blijkt dat voornoemde woning is gelegen op de tiende etage. Er is onderzoek gedaan waar de wateroverlast vandaan zou komen. Op de negende etage kwam er water vanuit het plafond de woning ingelopen. De wateroverlast moest wel vanuit de bovengelegen woning komen op de tiende etage. Er is getracht contact te maken met de bewoners, maar er werd niet open gedaan. De wateroverlast was behoorlijk en had inmiddels de tweede etage bereikt. De wateroverlast reikte dus over negen etages en was enkel te stoppen door de hoofdkraan in voornoemde woning af te sluiten. Op grond van artikel 3 Politiewet is de voordeur van deze woning geforceerd en wordt binnengetreden. Vervolgens is de in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 2 derde lid Algemene wet op het binnentreden luidt als volgt:
Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Op grond van de vermelde feiten en omstandigheden in onderling verband en in samenhang bezien hebben de verbalisanten redelijkerwijs tot de bevinding kunnen komen dat zich een situatie voorgedaan zoals bedoeld in artikel 2 derde lid Algemene wet op het binnentreden. De politie heeft de woning terstond moeten betreden om de ernstige wateroverlast – en daarmee ernstig en onmiddellijk gevaar voor in ieder geval goederen - te doen stoppen. Daarmee heeft de politie ook hulp verleend aan hen die dit behoefden, namelijk de bewoners van de daaronder gelegen appartementen bij wie sprake was van wateroverlast. Van enig vormverzuim is geen sprake.
Het verweer van de raadsvrouw wordt reeds om deze reden verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 in de gemeente Utrecht,
(in uitoefening van een beroep of bedrijf)opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad(in een pand aan de [adres] ) een hoeveelheid van
(in totaal
)ongeveer 210 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij
op een of meer tijdstippen in ofomstreeks de periode van 1 april 2015 tot en met 5 mei 2015 in de gemeente Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
(grote)hoeveelheid elektriciteit,
in elk geval enig goed,geheel
of ten deletoebehorende aan [energiemaatschappij] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/ofdie
/datweg te nemen elektriciteit
/goed(eren)onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en/of verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder feit 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Redelijke termijn
De advocaat-generaal heeft gevorderd om bij de strafmaat rekening te houden met een overschrijding van redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof is van oordeel dat de redelijke termijn in de deze in eerste instantie bij verstek berechte zaak niet is overschreden en overweegt daartoe het volgende.
Het vonnis in de strafzaak is gewezen op 12 oktober 2015. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden is gebleken dat de mededeling uitspraak getracht is te betekenen op het woonadres van verdachte, op 9 november 2015, 4 januari 2016, 29 december 2016 en 13 juni 2017. Hieruit volgt dus dat het openbaar ministerie ten minste eenmaal per jaar heeft geprobeerd om de verstekmededeling te betekenen. Verdachte staat vanaf 24 december 2014 onafgebroken op het adres [adres] te Utrecht ingeschreven, zo is gebleken uit de Informatiestaat SKDB-personen. Het openbaar ministerie heeft zodoende de nodige voortvarendheid betracht. Voorts blijkt dat verdachte op 13 juni 2017 terstond hoger beroep heeft ingesteld. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de redelijke termijn niet is geschonden.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een bepaalde periode schuldig gemaakt aan het telen van 210 hennepplanten. Verdachte heeft met zijn handelen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van de illegale teelt in softdrugs. Het gebruik van softdrugs is verslavend en kan bij langdurig en overmatig gebruik schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien kan een hennepplantage leiden tot ernstigere vormen van criminaliteit. De teelt hiervan wordt dan ook bestreden.
Het hof heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2018 van verdachte. Hieruit is gebleken dat hij niet eerder voor Opiumwet gerelateerde feiten met justitie in aanraking is geweest.
Volgens de rechterlijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting is het uitgangspunt voor oplegging van een straf in geval van het voorhanden hebben van 100 – 500 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 120 uur en een maand voorwaardelijke gevangenisstraf.
Van strafverzwarende omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake. De elektriciteitsdiefstal merkt het hof niet als zodanig aan.
Het hof ziet in de omstandigheden dat verdachte het feit heeft bekend en zich na voornoemde periode niet opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit geen reden voor strafmatiging. Het hof ziet daarom geen reden van het zojuist vermelde uitgangspunt af te wijken.

Vordering van de benadeelde partij [energiemaatschappij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.252,06. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij de vordering tot schadevergoeding van [energiemaatschappij] heeft betaald. Hij heeft hiervan echter geen bewijs kunnen overhandigen. Het hof acht de betaling daarom niet zonder meer aannemelijk. Mocht blijken dat het gevorderde bedrag al naar behoren is betaald, dan is het bedrag niet meer verschuldigd en kan het bedrag ook niet worden geïnd.
Volgens het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, voor zover de vordering nog niet betaald is. De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen.
Voor het overige is volgens het hof onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. Een groot gedeelte van het gevorderde bedrag aan weggenomen elektriciteit ziet namelijk op een andere periode die niet in de strafzaak onder feit 2 ten laste is gelegd. De benadeelde partij kan daarom voor het overige niet in haar vordering worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [energiemaatschappij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [energiemaatschappij] ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.760,06 (duizend zevenhonderdzestig euro en zes cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 mei 2015.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige gedeelte, te weten een bedrag van
€ 492 (vierhonderdtweeënnegentig euro)niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [energiemaatschappij] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.760,06 (duizend zevenhonderdzestig euro en zes cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 5 mei 2015.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. A. van Waarden en mr. M.B.T.G. Steeghs, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal, griffier,
en op 26 april 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. van Waarden en mr. M.B.T.G. Steeghs zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 april 2018.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. J.J.T.M. Pieters, advocaat-generaal,
mr. P.A.C. Admiraal, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.