ECLI:NL:GHARL:2018:11396

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
21-006592-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis politierechter en toewijzing schadevergoeding na vernieling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1961, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 16 november 2017, waarin hij was vrijgesproken van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar was veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren voor vernieling. De politierechter had ook een schadevergoeding van € 2.320,49 toegewezen aan de benadeelde partij, maar de verdachte was niet-ontvankelijk verklaard voor het overige deel van de vordering.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een personenauto van de benadeelde partij, heeft begaan. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, omdat het hof niet kon vaststellen dat de verdachte opzet had om de benadeelde zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, en het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.120,49 toegewezen, na een schatting van de medeschuld van de benadeelde partij. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal, waarbij de verdachte niet aanwezig was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006592-17
Uitspraak d.d.: 5 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel van 16 november 2017 met parketnummer 08-137398-17 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adres].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter, zij het met aanvulling van de beslissing tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor wat betreft de proceskosten van € 35,58. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.D. Onland, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 16 november 2017, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel vrijgesproken en ter zake van de subsidiair ten laste gelegde vernieling veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De politierechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.320,49 met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De politierechter heeft bepaald dat de benadeelde partij [benadeelde] voor wat betreft het overige deel van de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te of nabij [plaats] in de gemeente [gemeente], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde], die als bestuurder van een personenauto links naast hem, verdachte, reed op de [straat], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto heeft getracht die [benadeelde] van de weg te rijden/duwen/drukken, althans toen die [benadeelde] links naast hem, verdachte, reed opzettelijk (sterk) naar links heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, tegen de personenauto van die [benadeelde] is aangereden/gebotst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te of nabij [plaats] in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Mercedes), in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak primair ten laste gelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voor bewezenverklaring van de aan verdachte primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet vast komen te staan dat verdachte het opzet had om aangever [benadeelde] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Vast staat dat aangever op 17 juli 2017 te [plaats], tijdens het links inhalen van verdachte, gedurende enige tijd naast verdachte is blijven rijden en dat verdachte met zijn personenauto tegen de personenauto van aangever is aangereden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen dat verdachte het opzet had, ook niet in voorwaardelijke zin, om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Op basis van het strafdossier is naar het oordeel van het hof niet gebleken dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat de ten laste gelegde handelingen van verdachte tot zwaar lichamelijk letsel bij aangever zouden kunnen leiden. Daarbij neemt het hof onder meer in aanmerking dat aangever en verdachte niet harder reden dan ongeveer 50 km/u en dat zij beiden in een grote, sterke auto reden.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 17 juli 2017 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk Mercedes), die aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling. Er was sprake van spanning tussen verdachte en aangever en dat heeft er op 17 juli 2017 toe geleid dat aangever achter verdachte aan ging rijden terwijl zij beiden in de auto zaten in [plaats]. Aangever probeerde verdachte in te halen en is enige tijd naast verdachte blijven rijden. Verdachte heeft daarop naar de kant van aangever gestuurd en heeft daarbij de auto van aangever geraakt. Verdachte heeft door zo te handelen schade toegebracht aan aangever en heeft ook gevoelens van angst teweeggebracht bij aangever.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 oktober 2018 waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder andere voor vernieling. Kennelijk hebben deze eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van een dergelijk strafbaar feit.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft hartproblemen, maar doet wel vrijwilligerswerk. Verdachte is in staat en bereid om een taakstraf uit te voeren.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt het hof tot een strafoplegging die gelijk is aan hetgeen in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat‑generaal is gevorderd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.211,37. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.320,49. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof overweegt hierover het navolgende.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De reparatiekosten van de auto van aangever bedragen blijkens de vordering tot schadevergoeding en de bijbehorende offerte van het garagebedrijf € 2.320,49. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij niet anders heeft kunnen handelen omdat aangever hem van de weg dreigde te rijden. Het hof leest in deze verklaring een beroep op medeschuld van aangever aan het ontstaan van deze schade in. Het hof stelt vast dat hiervan sprake is en schat – nu de precieze mate onbekend is – de mate van medeschuld op een bedrag van € 1.200,-. Het hof zal derhalve dit bedrag van € 1.200,- in mindering brengen op het schadebedrag van € 2.320,49, waardoor het hof zal toewijzen een bedrag van € 1.120,49. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Voor het overige – te weten de immateriële schade ad € 1.564,-, de tegemoetkoming voor de opgenomen verlofdagen ad € 326,88 en de reiskosten met betrekking tot het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland ad € 35,58 – is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezenverklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor deze onderdelen niet in haar vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.120,49 (duizend honderdtwintig euro en negenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.120,49 (duizend honderdtwintig euro en negenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
21 (eenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2017 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. K.J.C. Geeve en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 5 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 5 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. I.A.H.M. Schepers, advocaat-generaal,
mr. K.M. Diender, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.