ECLI:NL:GHARL:2018:11244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
21-007027-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prejudiciële vragen over de toepassing van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Verordening dierlijke bijproducten in het kader van illegale overbrenging van afvalstoffen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2018 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de illegale overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar Duitsland door een verdachte en een bedrijf. Het hof heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de werking van de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Verordening dierlijke bijproducten. De verdachte is beschuldigd van het overbrengen van mengsels van afvalstoffen zonder de vereiste kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de overbrengingen mogelijk onder de EVOA vallen, maar dat er ook vragen zijn over de toepasselijkheid van de Verordening dierlijke bijproducten. De verdediging stelt dat de mengsels als dierlijke bijproducten moeten worden aangemerkt, terwijl het openbaar ministerie van mening is dat deze als afvalstoffen moeten worden beschouwd. Het hof heeft besloten het onderzoek te schorsen totdat de antwoorden van het Hof van Justitie zijn ontvangen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007027-16
Uitspraak d.d.: 19 december 2018
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de economische kamer
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Gelderland van 15 december 2016 met parketnummer 06‑925001‑13 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het hoger beroep

1.1
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

2.Onderzoek van de zaak

2.1
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem (hierna: het gerechtshof), van 7 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
2.2
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat‑generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het gerechtshof overgelegd. Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. M.J.J.E. Stassen en mr. R.G.J. Laan, naar voren is gebracht.

3.Waar het in deze zaak om gaat

3.1
In deze zaak is - onder meer - ten laste gelegd de illegale overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar Duitsland. De tekst van de tenlastelegging - voor zover relevant voor dit tussenarrest (te weten feiten 4, 5 en 6) - is als bijlage achter dit arrest gehecht.
3.2
Onder feit 4 primair is - kort gezegd - ten laste gelegd dat verdachte op 10 juni 2011 een mengsel van pekelwater en dierlijke weefsels en op 16 juni 2011 en/of 17 juni 2011 een mengsel van vetafval en pekelwater heeft overgebracht van Nederland naar Duitsland zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 20016 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (Pb 2006 L 190; hierna: de EVOA). Subsidiair is onder feit 4 ten laste gelegd dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven.
3.3
Onder feit 5 primair is - kort gezegd - ten laste gelegd dat verdachte op 8 maart 2012 een mengsel van zuiveringsslib en ander (onbekend) afval en op 30 maart 2012 een mengsel van zuiveringsslib en (zuivel)afval heeft overgebracht van Nederland naar Duitsland zonder kennisgeving aan en/of toestemming van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig de EVOA. Subsidiair is onder feit 5 ten laste gelegd dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven.
3.4
Onder feit 6 primair is - kort gezegd - ten laste gelegd dat verdachte op 19 juni 2012 een mengsel van slib van afvalwaterbehandeling en eiwitconcentraat heeft overgebracht van Nederland naar Duitsland zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig de EVOA. Subsidiair is onder feit 6 ten laste gelegd dat verdachte hieraan feitelijke leiding heeft gegeven.
3.5
Vast staat dat de hiervoor bedoelde mengsels op de vermelde data zijn overgebracht van Nederland naar Duitsland door [bedrijf] B.V. Het gerechtshof gaat ervan uit dat ten minste één of twee van de bedoelde mengsels deels uit dierlijke bijproducten en deels uit andere stoffen bestond(en) en dat de dierlijke bijproducten in dat geval materiaal van categorie 3 betroffen. De mengsels waren bestemd om te worden gebruikt in een biogasinstallatie in Duitsland. Ten aanzien van bedoelde overbrengingen werd geen kennisgeving gedaan aan dan wel toestemming verleend door de bevoegde autoriteiten.
3.6
Het gerechtshof ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de overbrengingen van de hiervoor in de tenlastelegging bedoelde mengsels onder het bereik vallen van de EVOA of dat deze verordening niet van toepassing is omdat de overbrengingen van de mengsels vallen onder de werking van de Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (Pb 2009 L 300; hierna: de Verordening dierlijke bijproducten 2009).
3.7
Het
openbaar ministerieheeft zich in eerste aanleg en hoger beroep op het standpunt gesteld dat de EVOA van toepassing is, omdat de in de tenlastelegging bedoelde mengsels telkens als afvalstoffen moeten worden aangemerkt. Volgens het openbaar ministerie dient aan de hand van de in artikel 5, eerste lid, van de Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Pb 2008 L 312; hierna: de Kaderrichtlijn afvalstoffen) vermelde criteria en aan de hand van de definitiebepaling van “dierlijke bijproducten” in artikel 3, eerste lid, van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 te worden beoordeeld of sprake is van een (dierlijk) bijproduct. Het openbaar ministerie heeft erop gewezen dat deze definitiebepaling - anders dan de Verordening 1774/2002 - niet langer de bewoordingen bevat: “of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat”, zodat de mengsels niet als dierlijke bijproducten dienen te worden aangemerkt. Als niet aan de hiervoor genoemde criteria en definitiebepaling is voldaan, zoals in deze zaak volgens het openbaar ministerie het geval is, is volgens het openbaar ministerie sprake van een afvalstof en is de EVOA van toepassing.
3.8
De
verdedigingheeft zich op het standpunt gesteld dat de Verordening dierlijke bijproducten 2009 in deze zaak van toepassing is en niet de EVOA, omdat de in de tenlastelegging vermelde mengsels dierlijke bijproducten zijn. Indien sprake is van een dierlijk bijproduct, gaat de Verordening dierlijke bijproducten 2009 boven de EVOA, aldus de verdediging.
3.8.1
Dat de bedoelde mengsels dierlijke bijproducten zijn, baseert de verdediging op de definitie van “dierlijk bijproduct” in de oude Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (Pb 2002 L 273; hierna: de Verordening 1774/2002). Volgens deze verordening omvat het begrip “dierlijk bijproduct” ook materiaal/een mengsel dat dierlijk bijproduct bevat.
3.8.2
In de Verordening dierlijke bijproducten 2009 staat weliswaar niet langer vermeld dat materialen die dierlijke bijproducten bevatten, aangemerkt dienen te worden als dierlijk bijproduct. Volgens de verdediging is met de huidige Verordening dierlijke bijproducten echter niet beoogd een wijziging aan te brengen in de definitie van “dierlijk bijproduct”.
3.8.3
In dit verband heeft de verdediging gewezen op het in opdracht van de rechtbank vervaardigde deskundigenbericht van [deskundige] van het T.M.C. Asser Instituut van 10 maart 2016. Deze heeft in zijn rapportage uiteengezet dat in de Verordening dierlijke bijproducten 2009 expliciet is bepaald dat bij een mengsel van dierlijke bijproducten en
gevaarlijkafval niet de Verordening dierlijke bijproducten maar de regels van de EVOA gevolgd moeten worden; als het de bedoeling zou zijn geweest om ook mengsels van dierlijke bijproducten en niet gevaarlijke afvalstoffen onder de werking van de Verordening dierlijke bijproducten uit te sluiten, zou het opnemen van een uitzonderingsbepaling voor mengsels van dierlijke bijproducten en
gevaarlijkafval zinledig zijn, aldus [deskundige] . Verder heeft [deskundige] erop gewezen dat voor de totstandkoming van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 het Europees Parlement amendementen heeft voorgesteld volgens welke voor mengsels van dierlijke bijproducten en gevaarlijke of ongevaarlijke afvalstoffen de voorschriften van de EVOA zouden gelden. Deze amendementen zijn echter niet aangenomen. Bovendien zijn er volgens [deskundige] geen aanwijzingen te vinden waaruit blijkt dat met de gewijzigde definitie van het begrip “dierlijke bijproducten” is getracht om mengsels van dierlijke bijproducten en ander materiaal van de werking van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 uit te sluiten. Als er wel een wijziging in de definitiebepaling zou zijn beoogd, had het volgens [deskundige] op de weg van de Europese wetgever gelegen om hieraan bekendheid te geven binnen de betrokken branches.
3.8.4
De verdediging komt, mede gelet op de inhoud van het deskundigenbericht, tot de conclusie dat de definitie van het begrip “dierlijke bijproducten” in de Verordening dierlijke bijproducten 2009 niet is gewijzigd ten opzichte van de definitie in de Verordening 1774/2002. Volgens de verdediging betekent dit dat ook mengsels van dierlijke producten - behalve mengsels van dierlijke bijproducten met gevaarlijke afvalstoffen - onder de definitie van “dierlijke bijproducten” vallen, ongeacht de mengverhouding tussen de dierlijke bijproducten en de andere stoffen.
3.9
De rechtbank heeft de zienswijze van de deskundige [deskundige] gevolgd en de verdachte van de tenlastegelegde feiten vrijgesproken.
3.1
Het openbaar ministerie is tegen de vrijspraken in hoger beroep gekomen. Het blijft bij zijn eerder ingenomen standpunt volgens hetwelk mengsels als in deze zaak aan de orde geen dierlijke bijproducten zijn.

4.Juridisch kader

De Wet op de economische delicten bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen.
- Artikel 1a:
“Economische delicten zijn eveneens:
1˚. overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
(…) de Wet milieubeheer, (…) artikel (…) 10.60, (…) tweede (…) lid”.
- Artikel 2:

“1. De economische delicten, bedoeld in (…) artikel 1a, onder 1˚ (…), zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan; voor zover deze economische delicten geen misdrijven zijn, zijn zij overtredingen”.

- Artikel 6:
“1. Hij, die een economisch delict begaat, wordt gestraft:
1˚. in geval van misdrijf, voor zover het betreft een economisch delict, bedoeld in (…) artikel 1a, onder 1˚, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, taakstraf of geldboete van de vijfde categorie;
(…)
4˚. in geval van overtreding, voor zover het betreft een economisch delict bedoeld in (…) artikel 1a, onder 1˚, met hechtenis van ten hoogste een jaar, taakstraf of geldboete van de vierde categorie”.
De Wet milieubeheer bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepaling.
- Artikel 10.60, tweede lid:
“Het is verboden handelingen te verrichten als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG‑verordening overbrenging van afvalstoffen”.
De Kaderrichtlijn afvalstoffen bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepaling.
- Artikel 5, met het opschrift “Bijproducten”:

“1. De lidstaten nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, niet als een afvalstof wordt beschouwd maar als een bijproduct, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

het is zeker dat de stof of het voorwerp zal worden gebruikt;
de stof of het voorwerp kan onmiddellijk worden gebruikt zonder enige verdere verwerking anders dan die welke bij normale productiepraktijken gangbaar is;
de stof of het voorwerp wordt geproduceerd als een integraal onderdeel van een productieproces; en
verder gebruik is rechtmatig, m.a.w. de stof of het voorwerp voldoet aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en zal niet leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid”.
De Wet milieubeheer bevat, voor zover hier van belang, verder de volgende bepaling.
- Artikel 1.1, zesde lid:

“(…) Als afvalstoffen worden in elk geval niet aangemerkt stoffen, mengsels of voorwerpen die bijproducten zijn in de zin van artikel 5 van de kaderrichtlijn afvalstoffen, indien deze bijproducten voldoen aan de in dat artikel gestelde voorwaarden en aan de in een krachtens dat artikel van de kaderrichtlijn afvalstoffen vastgestelde uitvoeringsmaatregel of in een regeling van Onze Minister daartoe aangegeven criteria”.

De EVOA bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen.
- Artikel 2:
“Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)

34. „overbrenging”: het vervoer van voor nuttige toepassing of verwijdering bestemde afvalstoffen dat plaatsvindt of gepland is plaats te hebben:

a.
a) tussen een land en een ander land; (…)

35. „illegale overbrenging”: een overbrenging van afvalstoffen:

a.
a) zonder kennisgeving aan alle betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening, of
b) zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig deze verordening;
(…)”.
- Artikel 1, derde lid:
“Onder deze verordening vallen niet:
(…)
d) de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002
(…)”.
De Verordening dierlijke bijproducten 2009 bevat, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen.
- Artikel 3:

“In deze verordening wordt verstaan onder:

1. „dierlijke bijproducten”: dode dieren of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van oöcyten, embryo’s en sperma

(…)

14. „in de handel brengen”: een handeling die tot doel heeft dierlijke bijproducten of daarvan afgeleide producten aan een derde in de Gemeenschap te verkopen, of enige andere vorm van levering aan een derde in de Gemeenschap, al dan niet tegen betaling, of van opslag met het oog op levering aan een derde in de Gemeenschap

(…)”.
Artikel 24, eerste lid:
“De exploitanten zorgen ervoor dat de inrichtingen of bedrijven onder hun controle door de bevoegde autoriteit worden erkend, als deze inrichtingen of bedrijven een of meer van de volgende activiteiten uitvoeren:
(…)”.
Artikel 48, eerste lid:
“Wanneer een exploitant van plan is materiaal van categorie 1, materiaal van categorie 2 of vleesbeendermeel of dierlijke vetten afgeleid van materiaal van categorie 1 en categorie 2 naar een andere lidstaat te verzenden, brengt hij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong en de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming op de hoogte.
(…)”.
Artikel 48, derde lid:
“De bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van bestemming via het Traces-systeem als bedoeld in Beschikking 2004/292/EG in kennis van elke naar de lidstaat van bestemming verzonden zending van:
a.
a) dierlijke bijproducten of afgeleide producten als bedoeld in lid 1;
b) verwerkte dierlijke eiwitten afgeleid van categorie 3‑materiaal.
(…)”.
Artikel 48, zesde lid:
“In afwijking van de leden 1 tot en met 5 mogen dierlijke bijproducten als bedoeld in die leden die zijn gemengd of verontreinigd met afvalstoffen die in Beschikking 2000/532/EG als gevaarlijke afvalstoffen zijn vermeld, slechts overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1013/2006 naar andere lidstaten worden verzonden”.
Artikel 54:
“Verordening (EG) nr. 1774/2002 wordt ingetrokken met ingang van 4 maart 2011.
Verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1774/2002 gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage”.
De ingetrokken Verordening 1774/2002 bevatte, voor zover hier van belang, de volgende bepalingen.
- Artikel 2, met het opschrift “Definities”:

“1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a.
a) dierlijke bijproducten: hele kadavers of delen van dieren of producten van dierlijke oorsprong zoals bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van eicellen, embryo's en sperma;
b) categorie 1-materiaal: dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 4;
c) categorie 2-materiaal: dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 5;
d) categorie 3-materiaal: dierlijke bijproducten zoals bedoeld in artikel 6;”.
- Artikel 4, met het opschrift “Categorie 1-materiaal”:

“1. Onder categorie 1-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat (…)”

- Artikel 5, met het opschrift “Categorie 2-materiaal”:

“1. Onder categorie 2-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat (…)”

- Artikel 6, met het opschrift “Categorie 3-materiaal”:

“1. Onder categorie 3-materiaal wordt verstaan dierlijke bijproducten die aan de onderstaande beschrijving beantwoorden of materiaal dat dergelijke bijproducten bevat (…)”

- Artikel 8:
“1. Dierlijke bijproducten en verwerkte producten worden uitsluitend onder de in de leden 2 tot en met 6 vastgestelde voorwaarden naar andere lidstaten verzonden.
(…)

3. De dierlijke bijproducten en de in lid 2 bedoelde verwerkte producten moeten:

a.
a) vergezeld gaan van een handelsdocument of, wanneer deze verordening dat voorschrijft, een gezondheidscertificaat, en
b) rechtsreeks naar de installatie van bestemming worden vervoerd, die overeenkomstig deze verordening erkend moet zijn”.

5.Aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen

5.1
Zoals blijkt uit de hiervoor weergegeven wet- en regelgeving is het verboden om handelingen te verrichten zoals bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EVOA. In dit artikelonderdeel is - voor zover hier relevant - bepaald dat overbrenging van afvalstoffen zonder kennisgeving aan dan wel toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten illegaal is. De onder 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten zijn toegesneden op het verbod van artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer in verbinding met het hiervoor vermelde artikelonderdeel van de EVOA. Het gerechtshof zal dus de vraag moeten beantwoorden of de EVOA op die feiten van toepassing is.
5.2
Zoals ook blijkt uit het hiervoor geschetste juridisch kader is de EVOA niet van toepassing bij overbrengingen die vallen onder (het regime van) de erkenningseisen van de Verordening dierlijke bijproducten 2009.
5.3
Ten minste één of twee van de in de tenlastelegging in de feiten 4, 5 en 6 bedoelde mengsels bestond(en) deels uit dierlijke bijproducten van de in de Verordening dierlijke bijproducten 2009 bedoelde aard en deels uit andere stoffen.
5.4.1
Allereerst ziet het gerechtshof zich, gelet op het door het openbaar ministerie ingenomen standpunt zoals dat hiervoor is weergegeven, gesteld voor de vraag hoe het in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen genoemde begrip “bijproducten” zich verhoudt tot het in de Verordening dierlijke bijproducten 2009 genoemde begrip “dierlijke bijproducten”. Als een stof die niet als bijproduct in voornoemde zin kan worden aangemerkt ook geen dierlijk bijproduct kan zijn, zou dat - in lijn met het standpunt van het openbaar ministerie - betekenen dat een dergelijke stof een afvalstof is die valt onder het bereik van de EVOA. In dit verband vraagt het gerechtshof zich het volgende af: is een stof die geen bijproduct is in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen per definitie ook geen dierlijk bijproduct in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 zodat deze stof niet op grond van artikel 1, derde lid, van de EVOA van de werking van de EVOA is uitgesloten? Of is het niet uitgesloten dat een stof valt onder de definitie van dierlijke bijproducten in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 als die stof niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, zodat deze stof niet zonder meer onder de EVOA valt?
5.4.2
Het gerechtshof ziet zich verder gesteld voor de vraag hoe de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder d, van de EVOA - in verbinding met artikel 54 van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 - moet worden begrepen. Overbrenging is gedefinieerd in (artikel 2, aanhef en onder 34, a van) de EVOA. De Verordening dierlijke bijproducten 2009 kent in de artikelen 24 en 44 bepalingen over erkenning van inrichtingen of bedrijven die bepaalde activiteiten met betrekking tot dierlijke bijproducten uitvoeren, zoals het omzetten van dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten in biogas of compost en - in de krachtens artikel 27 vastgestelde maatregelen ter uitvoering - over aan die erkenning te stellen eisen. Bij die activiteiten wordt geen onderscheid gemaakt naar materiaal van categorie 1, 2 of 3. De artikelen 24 en 44 en de krachtens artikel 27 vastgestelde maatregelen ter uitvoering hebben geen betrekking op het vervoer van dierlijke bijproducten tussen een land en een ander land. Wel stelt artikel 48 van de Verordening dierlijke bijproducten 2009, met het oog op de controle, eisen aan het verzenden van dierlijke bijproducten naar een andere lidstaat. Daarbij gaat het om dierlijke bijproducten in de zin van het eerste lid van die bepaling, zijnde materiaal van categorie 1 en materiaal van categorie 2 en bepaalde daarvan afgeleide producten, met dien verstande dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van oorsprong en bestemming ingevolge het derde artikellid ook verplicht zijn tot het in kennis stellen van een zending verwerkte dierlijke eiwitten afgeleid van categorie 3‑materiaal. Volgens de concordantietabel bij de Verordening dierlijke bijproducten 2009 stemt artikel 48 overeen met artikel 8 van de Verordening 1774/2002. Die laatste bepaling heeft eveneens betrekking op het zenden naar andere lidstaten van categorie 1‑materiaal, categorie 2‑materiaal, verwerkte producten die afgeleid zijn van categorie 1- en categorie 2‑materiaal en verwerkte dierlijke eiwitten.
De vraag is hoe de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 - nu: Verordening dierlijke bijproducten 2009 - in de zin van artikel 1, derde lid, van de EVOA dient te worden begrepen: is daarmee bedoeld het vervoer (tussen een land en een ander land) van dierlijke bijproducten, ongeacht van welke categorie dat materiaal is? Of is daarmee bedoeld het vervoer van in artikel 48 van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 (voorheen artikel 8 van de Verordening 1774/2002) bedoeld materiaal, dat is beperkt tot dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van die bepaling, dus materiaal van categorie 1 en materiaal van categorie 2, en bepaalde daarvan afgeleide producten, inclusief verwerkte dierlijke eiwitten afgeleid van categorie 3‑materiaal?
5.4.3
In vervolg op de vorige vragen ziet het gerechtshof zich gesteld voor de vraag of artikel 1, derde lid, aanhef en onder d, van de EVOA, zo moet worden gelezen dat daarmee ook overbrengingen van mengsels van dierlijke bijproducten en andere stoffen worden bedoeld, en - zo ja - of de mengverhouding tussen de dierlijke bijproducten en de andere stoffen een relevant punt is. Of verliest een dierlijk bijproduct het karakter van dierlijk bijproduct in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 en wordt dit dierlijke bijproduct een afvalstof in de zin van de EVOA als gevolg van het mengen hiervan met een andere stof? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is het van belang om te weten of met de definitie van “dierlijke bijproducten” in de Verordening dierlijke bijproducten 2009 ten opzichte van de Verordening 1774/2002 een inhoudelijke wijziging is beoogd, in die zin dat onder de werking van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 een hoeveelheid stoffen gemengd met een hoeveelheid dierlijk bijproduct (ongeacht de verhouding tussen beide stoffen) niet langer als “dierlijk bijproduct” kan worden aangemerkt zodat de overbrenging van een dergelijk mengsel dus onder het bereik van de EVOA valt. Een grammaticale interpretatie van de huidige definitiebepaling zou tot de conclusie leiden dat deze wijziging is beoogd, maar op basis van de hiervoor vermelde argumenten in het deskundigenrapport van [deskundige] zou de tegenovergestelde conclusie getrokken kunnen worden.
5.5
De afvalstoffenregelgeving wordt in de praktijk als bijzonder gecompliceerd ervaren. Het hof ziet de onderhavige zaak als een voorbeeld daarvan. Zo lijkt enerzijds uit de tekst van de Verordening dierlijke bijproducten 2009, de strekking van de regelingen van de dierlijke bijproducten, waaronder de hygiënevoorschriften van artikel 25 van de Verordening 2009 en de Verordening nr. 142/2011 van de Commissie tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn, voort te vloeien dat stoffen het karakter van dierlijke bijproducten verliezen als er sprake is van vermenging met stoffen van andere aard of afvalstoffen. Anderzijds blijken aan de geschiedenis van totstandkoming van de huidige regeling argumenten te ontlenen voor een andere visie.
5.6
Het gerechtshof zal over de hiervoor genoemde kwesties een prejudiciële beslissing verzoeken.

6.Verzoek om een prejudiciële beslissing

6.1
Alvorens verder te beslissen verzoekt het gerechtshof het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende vragen te beantwoorden:
Is een stof die geen bijproduct is in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen per definitie ook geen dierlijk bijproduct in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009, zodat deze stof niet op grond van artikel 1, derde lid, van de EVOA van de werking van de EVOA is uitgesloten? Of is het niet uitgesloten dat een stof valt onder de definitie van dierlijke bijproducten in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 als die stof niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 5, eerste lid, van de Kaderrichtlijn afvalstoffen, zodat deze stof niet zonder meer onder de EVOA valt?
Hoe dient de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 - nu: Verordening (EG) nr. 1069/2009 - in de zin van artikel 1, derde lid, van de EVOA te worden begrepen: is daarmee bedoeld het vervoer (tussen een land en een ander land) van dierlijke bijproducten, ongeacht van welke categorie dat materiaal is? Of is daarmee bedoeld het vervoer van in artikel 48 van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 (voorheen artikel 8 van de Verordening 1774/2002) bedoeld materiaal, dat is beperkt tot dierlijke bijproducten of afgeleide producten in de zin van die bepaling, dus materiaal van categorie 1 en materiaal van categorie 2, en bepaalde daarvan afgeleide producten, inclusief verwerkte dierlijke eiwitten afgeleid van categorie 3‑materiaal?
Als met de overbrenging die valt onder de erkenningseisen van Verordening (EG) nr. 1774/2002 - nu Verordening (EG) nr. 1069/2009 - in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder d, van de EVOA moet worden begrepen het vervoer (tussen een land en een ander land) van dierlijke bijproducten, ongeacht van welke categorie dat materiaal is, dient dan artikel 1, derde lid, aanhef en onder d, van de EVOA, verder zo te worden gelezen dat daarmee ook overbrengingen van mengsels van dierlijke bijproducten en andere stoffen worden bedoeld en - zo ja - is de mengverhouding tussen de dierlijke bijproducten en de andere stoffen hierbij relevant? Of verliest een dierlijk bijproduct het karakter van dierlijk bijproduct in de zin van de Verordening dierlijke bijproducten 2009 en wordt dit dierlijke bijproduct een afvalstof in de zin van de EVOA als gevolg van het mengen hiervan met een andere stof?
BESLISSING
Het gerechtshof:
Heropent het onderzoek.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijd, opdat de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de hiervoor genoemde prejudiciële vragen kunnen worden afgewacht.
Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat tegen een nog nader te bepalen terechtzitting.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen het nog nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadslieden.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. N.C. van Lookeren Campagne, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 19 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A. van Waarden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Bijlage (de inhoud van de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 4, 5 en 6)
4 primair:
verdachte
a. op of omstreeks 10 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 16 juni 2011 en/of 17 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen
a. een mengsel van pekelwater en dierlijke weefsels, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen en/of
b. een mengsel van vetafval en pekelwater, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen heeft/hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
4 subsidiair:
[bedrijf] B.V.
a. op of omstreeks 10 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 16 juni 2011 en/of 17 juni 2011, in de gemeente Hoogeveen, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat [bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) toen
a. een mengsel van pekelwater en dierlijke weefsels, in ieder geval (een) mengsel(s) van
afvalstoffen en/of
b. een mengsel van vetafval en pekelwater, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen heeft overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,
zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
5 primair:
verdachte
a. op of omstreeks 8 maart 2012, in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 30 maart 2012, in de gemeente Skarsterlân, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen
a. een mengsel van zuiveringsslib en ander (onbekend) afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen en/of
b. een mengsel van zuiveringsslib en (zuivel)afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen
heeft/hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
5 subsidiair:
[bedrijf] B.V.
a. op of omstreeks 8 maart 2012, in de gemeente Amersfoort, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG en/of
b. op of omstreeks 30 maart 2012, in de gemeente Skarsterlân, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) al dan niet opzettelijk, (telkens) handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat [bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) toen
a. een mengsel van zuiveringsslib en ander (onbekend) afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen en/of
b. een mengsel van zuiveringsslib en (zuivel)afval, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen
heeft/hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging (telkens) geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,
zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven;
6 primair:
verdachte
op of omstreeks 19 juni 2012, in de gemeente De Marne, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) toen
een mengsel van slib van afvalwaterbehandeling en eiwitconcentraat, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen, heeft/hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening;
6 subsidiair:
[bedrijf] B.V.
op of omstreeks 19 juni 2012, in de gemeente De Marne, althans in Nederland, althans binnen het grondgebied van de EG,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35 sub a en/of sub b van de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen (EG-nummer 1013/2006), hierin bestaande dat [bedrijf] B.V. en/of haar mededader(s) toen een mengsel van slib van afvalwaterbehandeling en eiwitconcentraat, in ieder geval (een) mengsel(s) van afvalstoffen, heeft/hebben overgebracht van Nederland naar Duitsland, terwijl die overbrenging geschiedde zonder kennisgeving aan en/of (schriftelijke) toestemming van alle/de betrokken bevoegde autoriteiten overeenkomstig genoemde verordening,
zulks terwijl verdachte aan deze verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. M. Keppels, voorzitter,
mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, advocaat-generaal,
mr. H.A.C. Peters, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.