ECLI:NL:GHARL:2018:11241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
21-005481-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor woninginbraak met diefstal van sieraden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Gelderland. De verdachte was veroordeeld voor diefstal met braak, waarbij hij verschillende sieraden had gestolen uit een woning. De feiten vonden plaats in de periode van 30 tot en met 31 mei 2016. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, waarin hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Tijdens de zittingen van het hof op 15 december 2017 en 9 november 2018 is het bewijs tegen de verdachte besproken. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onherstelbare vormverzuimen tijdens het opsporingsonderzoek, waaronder een onrechtmatige identiteitsfouillering en een onrechtmatige doorzoeking van het voertuig van de verdachte. Het hof oordeelde echter dat de fouillering rechtmatig was en dat de doorzoeking van het voertuig niet tot bewijsuitsluiting leidde, omdat de verbalisanten op basis van andere feiten en omstandigheden wel degelijk bevoegd waren om het voertuig te doorzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke hechtenis van één week. Het hof heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen, waaronder een handschoen en schroevendraaiers, die zijn gebruikt bij de inbraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005481-16
Uitspraak d.d.: 23 november 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2016 met parketnummer 05-720217-16 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-152530-14, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1992] ,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 december 2017 en 9 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van een hechtenis voor de duur van één week. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - kort samengevat - bepleit dat gedurende het opsporingsonderzoek sprake is geweest van meerdere onherstelbare vormverzuimen. Allereerst is onduidelijk op basis van welke bevoegdheid verdachte is onderworpen aan een identiteitsfouillering terwijl die fouillering bovendien in strijd met het daartoe geldende voorschrift is verricht in het openbaar. Daarmee is de privacy van verdachte zonder noodzaak geschonden.
Verder is ten onrechte willens en wetens een controlebevoegdheid in de zin van artikel 5.19, eerste lid van de Algemene Wet Bestuursrecht aangewend om het voertuig van verdachte te doorzoeken (welke controlebevoegdheid bovendien geen grondslag biedt voor een doorzoeking van de auto). Het na de aangifte verder nog verrichte opsporingsonderzoek is enkel en alleen gericht geweest op de betrokkenheid van verdachte. Als gevolg van genoemde verzuimen is een ernstige inbreuk gemaakt op de verdedigingsrechten van verdachte, welke verzuimen niet alleen afzonderlijk maar ook in onderling(e) verband en samenhang bezien zo ernstig zijn dat geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM. De raadsvrouw heeft bepleit dat deze vormverzuimen in onderhavige zaak dienen te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting.
Oordeel van het hof
Identiteitsfouillering
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het door hen opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2016 [1] aangegeven dat zij op 31 mei 2016 rond 3:54 uur een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, met kort zwart haar en zwarte bovenkleding, zagen rijden in een groene Volkswagen Golf. Vanwege het tijdstip en de snelheid waarmee het voertuig zijn weg vervolgde, volgden de verbalisanten de auto. Zij zagen de auto de [straat] in rijden. Vervolgens verloren verbalisanten de auto korte tijd uit het zicht. Toen zij aan het einde van de [straat] linksaf sloegen, zagen ze de groene Volkswagen Golf staan, met de verlichting van de auto nog aan en het raam aan de bijrijderszijde voor de helft open. In de buurt van een steegje ter hoogte van de [adres 2] troffen de verbalisanten kort hierna verdachte aan. Verbalisant [verbalisant 2] zag bij verdachte een schrikreactie toen hij verbalisant [verbalisant 1] zag. Vervolgens sprak verbalisant [verbalisant 2] verdachte aan en zag toen dat zijn gezicht bezweet was en dat hij stond te trillen. Toen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte vervolgens naar zijn identiteitskaart vroegen, zei verdachte dat hij die niet bij zich had. Daarop vorderde [verbalisant 1] verdachte om een identiteitskaart te tonen. Verdachte was wettelijk verplicht een dergelijk bewijs ter inzage aan te bieden. De politie kon die inzage ook vorderen, omdat dit - gezien bovenstaande situatie - redelijkerwijs noodzakelijk was voor de uitvoering van de politietaak. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] een identiteitsfouillering uitgevoerd bij verdachte.
Het hof overweegt dat de fouillering in het onderhavige geval noodzakelijk was gelet op de omstandigheid dat verbalisant [verbalisant 1] de juistheid van de door verdachte gegeven verklaring - inhoudende dat hij zijn identiteitsbewijs niet bij zich had – moest kunnen verifiëren. Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de fouillering rechtmatig heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van het standpunt van de raadsvrouw dat de fouillering ten onrechte in het openbaar en dus in strijd met de privacy heeft plaatsgevonden, overweegt het hof dat het gezien het nachtelijke tijdstip donker was buiten, en dat verbalisant [verbalisant 2] in het hierboven bedoelde proces-verbaal van bevindingen bovendien relateert dat behalve verdachte op dat moment geen andere personen in de nabijheid (op straat) aanwezig waren. Voor zover de fouillering onder deze omstandigheden al als in het openbaar gedaan kan worden beschouwd, leidt deze in elk geval niet tot de conclusie dat verdachte daardoor in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
Bevoegdheid onderzoeken voertuig verdachte
De handelingen van verbalisant [verbalisant 1] ten aanzien van het door verdachte bestuurde voertuig zijn onmiskenbaar aan te merken als een doorzoeking. Artikel 5.19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht biedt hiertoe in deze situatie geen bevoegdheid. Het onderzoek in een voertuig dat op basis van deze bepaling wordt verricht, dient zich te beperken tot een summiere controle -het zoekend rondkijken- van het voertuig. Het hof constateert dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Echter, aangezien verbalisant [verbalisant 1] -alle tot dan toe gebleken feiten en omstandigheden in aanmerking genomen- op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering wel degelijk de bevoegdheid had om het voertuig te doorzoeken, verbindt het hof geen gevolg aan deze constatering. Voor bewijsuitsluiting ten aanzien van de in het voertuig aangetroffen goederen is dan ook geen plaats.
Proces-verbaal van bevindingen [getuige]
Het hof constateert dat het proces-verbaal van 31 mei 2016 met betrekking tot het horen van [getuige] , de toenmalige vriendin van verdachte, ten onrechte niet van begin af aan aan het dossier is toegevoegd, terwijl dit wel aanwezig was. [2] Die constatering rechtvaardigt echter nog niet de conclusie dat de behandeling van deze strafzaak als gevolg van dit verzuim niet meer voldoet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde. Van het door en namens het openbaar ministerie doelbewust en met veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort doen aan zijn recht op een eerlijke behandeling is niet gebleken.
Het proces-verbaal van verhoor is bovendien voorafgaande aan de laatste –inhoudelijke- terechtzitting alsnog aan het dossier toegevoegd en daarmee is het aanvankelijke vormverzuim hersteld. Ook dit verweer kan derhalve niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging.
Onderzoek gericht op verdachte
Op de door verbalisanten in de buurt van verdachte aangetroffen zaklamp is DNA aangetroffen van een persoon genaamd [naam] . Nadat hij is gehoord als verdachte heeft het openbaar ministerie besloten geen verder onderzoek naar hem als verdachte te doen. De raadsvrouw heeft op geen enkele wijze geconcretiseerd op wie of wat het opsporingsonderzoek zich verder nog had moeten richten. Voorts sluit de mogelijkheid van eventuele betrokkenheid van een andere (mede-)verdachte de betrokkenheid van verdachte nog niet uit.
Gezien bovenstaande verwerpt het hof het verweer van de raadsvrouw waarbij zij concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting. Het hof acht het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft de politierechter de tenuitvoerlegging gelast van een hechtenis voor de duur van één week.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2016 tot en met 31 mei 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning aan de [adres 3] heeft weggenomen:
- ( een grote hoeveelheid) (te weten 5) (zilveren) armbanden en/of
- ( een grote hoeveelheid) (te weten 13) horloges en/of
- ( andere) sieraden en/of
- een kussensloop, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (en/of hun zoon), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om aan te nemen dat verdachte degene is geweest die in de woning van aangever [slachtoffer 1] is geweest. Evenmin kan worden bewezen dat hij degene is geweest die de sieraden heeft weggenomen.
Oordeel van het hof
Het hof gaat op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Aantreffen verdachte en goederen
Zoals hierboven al is overwogen, hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in het door hen opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2016 [3] aangegeven dat zij op 31 mei 2016 rond 3:54 uur een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, met kort zwart haar en zwarte bovenkleding, zagen rijden in een groene Volkswagen Golf. Vanwege het tijdstip en de snelheid waarmee het voertuig zijn weg vervolgde, volgden de verbalisanten de auto. Zij zagen de auto de [straat] in rijden. Vervolgens verloren verbalisanten de auto uit het zicht. Toen zij aan het einde van de [straat] linksaf sloegen, zagen ze de groene Volkswagen Golf staan, met de verlichting van de auto nog aan en het raam aan de bijrijderszijde voor de helft open. In de buurt van een steegje ter hoogte van de [adres 2] troffen de verbalisanten verdachte aan. Verbalisant [verbalisant 2] zag bij verdachte een schrikreactie toen hij verbalisant [verbalisant 1] zag. Vervolgens sprak verbalisant [verbalisant 2] verdachte aan en zag toen dat zijn gezicht bezweet was en dat hij stond te trillen. Toen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] verdachte vervolgens naar zijn identiteitskaart vroegen, zei verdachte dat hij die niet bij zich had. Daarop vorderde [verbalisant 1] verdachte om een identiteitskaart te tonen. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] een identiteitsfouillering uitgevoerd bij verdachte.
Verdachte heeft daarop zijn persoonsgegevens aan verbalisant [verbalisant 1] bekendgemaakt. Na controle in het BVI-IB systeem van de politie bleken die gegevens te kloppen. Toen verbalisant [verbalisant 1] terugliep naar het voertuig van verdachte, zag hij op ongeveer tien meter van het voertuig een zwarte handschoen op de stoep liggen. De handschoen was droog, terwijl de stoep nat was. Verbalisant [verbalisant 1] kreeg hierdoor de indruk dat de handschoen mogelijk door verdachte was weggegooid. Na doorzoeking van het voertuig trof verbalisant [verbalisant 1] een blauwkleurige schroevendraaier aan. Later trof verbalisant [verbalisant 3] bij een nader tactisch onderzoek aan de auto nog een schroevendraaier aan. [4] Eén van de schroevendraaiers bleek qua maat overeen te komen met braaksporen die bij de woning aan de [adres 3] te [plaats] waren gevonden. [5]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] troffen ongeveer vijfentwintig meter (hemelsbreed) van de plek waar zij verdachte eerder aantroffen, een kussensloop aan met daarin een zaklamp en diverse sieraden, afkomstig uit de woning van aangever. Deze spullen lagen achter een pallet op de grond. De verbalisanten zagen dat het terrein nat en modderig was door de daarvoor gevallen regen. De grond onder de kussensloop en eromheen was ook vochtig. De kussensloop en zaklamp waren echter geheel droog. [6]
Nadat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] verdachte hadden aangehouden ter zake van diefstal c.q. heling van de aangetroffen sieraden, vonden zij onder een zilverkleurige brievenbus, vlakbij de plaats waar zij verdachte hadden aangetroffen, een bos sleutels. De autosleutel die aan deze bos zat, paste op het voertuig van verdachte. [7]
Aangifte woninginbraak
Op woensdag 1 juni 2016 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van diefstal uit haar woning aan de [adres 3] te [plaats] . [8] Na forensisch onderzoek bij deze woning, verricht door verbalisant [verbalisant 4] , werd onder andere een schoenspoor veiliggesteld, aangetroffen in het kantoortje op het bureau onder het inklimraam. [9]
Schoenspooronderzoek
Het aangetroffen schoenspoor is onderzocht door R.J. Buunen, sporencoördinator en deskundige schoen- en bandsporen van de Forensische Opsporing bij de politie. E. Veldwijk, eveneens deskundige schoen- en bandsporen van de Forensische Opsporing bij de politie, heeft de conclusies van Buunen in het kader van een 'second opinion' getoetst en goed bevonden. De conclusies van Buunen luiden als volgt [10] :
- het schoenspoor (3), zijnde een afdrukspoor van een linkerschoen, aangetroffen en veiliggesteld bij de inbraak aan de [adres 3] te [plaats] , is mogelijk veroorzaakt met de linkerschoen (1), zijnde de linkerschoen van het paar schoenen van het merk Puma dat verdachte op het moment van aanhouding droeg en dat onder verdachte in beslag is genomen. Uit dit proces-verbaal blijkt dat de conclusie 'mogelijk veroorzaakt' een bevestigende conclusie betreft.
Voorts bevat het dossier een onderzoeksverslag van ing. T.J. Dankers van bureau Forensica, opgemaakt in opdracht van de verdediging. [11] De conclusie van Dankers is dat het niet aannemelijk is dat schoenspoor (3) is veroorzaakt met de linkerschoen (1).
In de onderhavige zaak moet naar het oordeel van het hof uit een oogpunt van deskundigheid een geringere waarde worden toegekend aan de conclusies van het onderzoeksverslag van Dankers dan aan die van het onderzoek van Buunen, getoetst door Veldwijk. Buunen is, zo heeft hij ter terechtzitting aangegeven- sinds 1999 gecertificeerd schoen- en bandsporen deskundige bij de politie en verricht ongeveer honderd vergelijkingsonderzoeken per jaar.
Veldwijk is –zo verklaarde hij in hoger beroep- sinds 2004 gecertificeerd schoen- en bandsporen deskundige bij de politie en verricht een vergelijkbaar aantal onderzoeken per jaar. Daartegenover staat dat Dankers ter zitting in hoger beroep verklaarde tussen de vijf en tien vergelijkingsonderzoeken in totaal te hebben verricht. Ten overvloede merkt het hof op dat Dankers aan het slot van de zitting – bij het bekijken van de originele transparanten met sporen en een uitvergrote foto van de schoenzool – erkende dat zijn conclusie met betrekking tot - kort gezegd – de kruisjes in de vakjes, waarop zijn eindconclusie was gebaseerd, niet juist was. Waarna Dankers zich op dat punt aansloot bij de conclusie van de politiedeskundigen. Ook overigens is het hof overtuigd van de juistheid en betrouwbaarheid van de deskundige oordelen van Buunen en Veldwijk in deze.
Op grond van voorgaande feitelijke gang van zaken en de genoemde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de tenlastegelegde diefstal heeft gepleegd, in de periode van 30 tot en met 31 mei 2016, door uit de woning aan de [adres 3] de in de tenlastelegging genoemde goederen weg te nemen, waarbij hij zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak.
Het hof verwerpt het beroep op vrijspraak.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsvrouw heeft ter zitting van het hof een voorwaardelijk verzoek gedaan. Indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, heeft zij een verzoek gedaan tot het horen als getuige van [getuige] , de vriendin van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Op dit verzoek is, op grond van artikel 315 van het Wetboek van Strafvordering [12] , het noodzaakcriterium van toepassing. Het hof acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting in het licht van de beantwoording van de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering voldoende voorgelicht en acht daarom het horen van [getuige] niet noodzakelijk. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 30 mei 2016 tot en met 31 mei 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning aan de [adres 3] heeft weggenomen:
- ( een grote hoeveelheid) (te weten 5) (zilveren) armbanden en
- ( een grote hoeveelheid) (te weten 13) horloges en
- andere sieraden en
- een kussensloop, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (en/of hun zoon), waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. Hij heeft daarbij verschillende sieraden buitgemaakt. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de benadeelden. Het betreft een feit dat schade en hinder meebrengt voor de benadeelden. Verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de privacy van de bewoners en onrust en overlast veroorzaakt. Hij heeft kennelijk slechts gehandeld uit het oogpunt van financieel gewin.
Het hof houdt voorts ten nadele van verdachte rekening met het feit dat hij blijkens zijn uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 oktober 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Op grond van bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Verbeurdverklaring

Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Deze voorwerpen, die verdachte toebehoren, zullen daarom worden verbeurd verklaard.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 05-152530-14

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Arnhem van 4 december 2015 opgelegde voorwaardelijke hechtenis voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 33, 33a, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
één handschoen, drie schroevendraaiers en één Mini Maglite.
Gelast de teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
één Post NL-t-shirt.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Arnhem van 4 december 2015, parketnummer 05-152530-14, te weten van:
hechtenisvoor de duur van
1 (één) week.
Aldus gewezen door
mr. K.J.C. Geeve, voorzitter,
mr. B.J.J. Melssen en mr. H. Heins, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 23 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 1] , opgenomen op pagina 28 e.v. van dossier [nummer 4] .
2.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 2] .
3.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 1] , opgenomen op pagina 28 e.v. van dossier [nummer 4] .
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 3] , pagina 46 van het onder 1 genoemde dossier.
5.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal relaas d.d. 23 augustus 2016, nummer [nummer 4] , pagina 9 van het onder 1 genoemde dossier.
6.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 1] , opgenomen op pagina 30 van het onder 1 genoemde dossier.
7.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 mei 2016, nummer [nummer 1] , opgenomen op pagina 30 van het onder 1 genoemde dossier.
8.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 13 juni 2016, nummer [nummer 5] , opgenomen op pagina 51 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
9.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 10 juni 2016,nummer [nummer 6] , opgenomen op pagina 70 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
10.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal vergelijkend schoensporenonderzoek d.d. 20 juni 2016, opgenomen op pagina 74 e.v. van het onder 1 genoemde dossier.
11.Forensisch dossier analyse Onderzoeksverslag, referentie Forensica 2017002, dossiernummer [nummer 7] , als losse bijlage gevoegd in het dossier.
12.In samenhang gelezen met de artikelen 415, 418 lid 3 en 414 van het Wetboek van Strafvordering.