ECLI:NL:GHARL:2018:11216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
21-003837-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en veroordeling voor mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar het hof heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangever niet voldoende geloofwaardig en betrouwbaar was om tot een bewezenverklaring te komen. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte en zijn medeverdachten daadwerkelijk van plan waren om de aangever te ontvoeren. Daarom is de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit.

Echter, het hof heeft wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van de aangever. De mishandeling vond plaats op 17 september 2014, waarbij de verdachte de aangever meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam heeft geslagen. Het hof heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure en heeft de straf gematigd tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is afgewezen, omdat de schade niet voldoende kon worden toegerekend aan de bewezenverklaarde mishandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor een veroordeling en de noodzaak om de verklaringen van getuigen kritisch te beoordelen. Het hof heeft de verdachte niet alleen vrijgesproken van de poging tot ontvoering, maar ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, wat aangeeft dat de schadevergoeding niet kan worden toegewezen zonder nader onderzoek.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003837-15
Uitspraak d.d.: 14 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 26 juni 2015 met parketnummer 16-659921-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 januari 2018 en 30 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde dient hieraan verbonden te worden dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde] en zijn familie, alsmede de bijzondere voorwaarde dat hij zich niet zal begeven op of in de buurt van de [adres 2] . Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] wordt toegewezen tot een bedrag van € 8.944,59, bestaande uit € 944,59 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat [benadeelde] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering wordt verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.R. Jonk, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, heeft bij vonnis van 26 juni 2015, verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde feit, te weten – kort gezegd – het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij werd aan verdachte de bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde] en zijn familie, alsmede de bijzondere voorwaarde dat hij zich niet zal begeven op of in de buurt van het adres [adres 3] . Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 5.924,59, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende en/of zijnde hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] vast gepakt en/of vast gehouden en/of (aldus) meegetrokken (in de richting van een personenauto), en/of
- en hand op de mond en/of neus van die [benadeelde] gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt, en/of die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (ook nadat hij ten val was gekomen, althans op de grond lag) tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam geschopt en/of getrapt en/of
- tegen die [benadeelde] gezegd, zakelijk weergegeven, dat hij de auto in moest, althans woorden van soortgelijke strekking, en/of
- een bijtend(e) en/of irriterend(e) gas/vloeistof in het gezicht van die [benadeelde] gespoten, en/of
- vervolgens geprobeerd die [benadeelde] in een personenauto te duwen, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] vastgepakt en/of vastgehouden en/of (aldus) meegetrokken (in de richting van een personenauto), en/of
- een hand op de mond en/of neus van die [benadeelde] gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt, en/of
- een bijtend(e) en/of irriterend(e) gas/vloeistof in het gezicht van die [benadeelde] gespoten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde

De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte op enig moment opzet heeft gehad om aangever van zijn vrijheid te beroven. Volgens de raadsman is er over en weer gevochten, maar is ontvoering nimmer het doel geweest van de confrontatie met aangever.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat op basis van de beschikbare bewijsmiddelen genoegzaam blijkt dat er tussen verdachte en diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tijdens het begaan van het primair ten laste gelegde feit sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking, welke samenwerking ook uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte en diens medeverdachten afgeleid kan worden.
Het hof overweegt als volgt:
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat verdachte, tezamen met diens medeverdachten [medeverdachte 1] – zijn broer – en [medeverdachte 2] op 17 september 2014 naar de woning van aangever [benadeelde] aan de [adres 2] te [plaats 1] is gegaan om – naar eigen zeggen van verdachte – aangever een bekennende verklaring te laten afleggen over een door hem gepleegde inbraak. Daarbij heeft verdachte aangever geschopt en geslagen, zoals blijkt uit zijn verklaring die hij ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2018 heeft afgelegd.
Aangever heeft over het voornoemde incident tegenover de politie verklaard dat het een fysieke confrontatie betrof die gepaard ging met excessief geweld, waarbij hij bovendien door één van de daders met een bijtende spray in zijn gezicht zou zijn gespoten. Volgens aangever probeerden de daders hem tijdens het geweld in een auto te duwen, kennelijk met het doel om hem te ontvoeren. Dit mislukte echter omdat de vader van aangever ten tonele verscheen en ingreep. De daders zijn hierop gevlucht, waarna aangever achter hen aan is gerend en hen achtervolgd heeft.
Op 23 september 2014 heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd over het voornoemde incident. Hij verklaarde dat hij op de avond van de ontvoering gebeld was door een thans onbekend gebleven persoon. Deze persoon zou aan aangever hebben gevraagd hoe laat hij thuis was en zou aangever verzocht hebben om hem daar bij aankomst te bellen. Aangever kende deze persoon, maar wilde zijn naam niet tegenover de politie noemen omdat hij bang was voor represailles. Volgens aangever trachtte deze persoon door middel van dit telefoontje aangever naar huis te lokken, kennelijk met het doel om aangever vanuit daar te (laten) ontvoeren, naar het hof begrijpt.
Aangever verklaarde voorts dat hij uit anonieme bronnen gehoord had dat verdachte en diens medeverdachten hem hadden willen ontvoeren. Zij hadden hem willen meenemen naar een loods in [plaats 2] en hem daar willen vastbinden. De specifieke reden van deze ontvoering heeft aangever niet genoemd.
Het hof is van oordeel dat de houding van aangever ten aanzien van het ten laste gelegde op zijn minst opmerkelijk te noemen is. Gelet op het excessieve geweld dat op aangever zou zijn toegepast, alsmede de ernstige psychische klachten die aangever stelt daaraan over te hebben gehouden, lag het immers op de weg van aangever om zijn aangifte en aanvullende verklaring handen en voeten te geven opdat de politie onderzoek kon doen naar de vermeende ontvoerders. Aangever heeft dit echter om hem moverende redenen nagelaten te doen. Hij heeft niet willen of kunnen noemen wie zijn anonieme bronnen waren en heeft evenmin willen zeggen wie de persoon was die hem op de bewuste avond gebeld had. Ook heeft aangever zijn telefoonnummer niet aan de politie kunnen of willen geven, wat er toe heeft geleid dat de politie niet in de gelegenheid is gesteld om de verklaringen van aangever te verifiëren of te onderzoeken. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat aangever over de ten laste gelegde feiten geen openheid van zaken heeft willen geven. Dit leidt er, in de onderhavige zaak, toe dat het hof redenen heeft om aan de inhoud van de verklaring van aangever, voor wat betreft de vermeende ontvoering, te twijfelen.
Daar komt nog bij dat het gedrag van aangever na de ontvoeringspoging enigszins verbazing heeft opgewekt bij het hof. Uitgaande van diens verklaring zou aangever immers, na het op hem toegepaste geweld door drie personen – dat blijkens zijn eigen verklaring excessief was – en nadat een bijtende stof in zijn gezicht was gespoten, achter de aanvallers zijn aangerend en deze achtervolgd hebben, terwijl de gevolgen van het voornoemde geweld hem daarbij kennelijk niet belemmerde. Het hof acht dit niet aannemelijk.
Het voorgaande leidt er dan ook toe dat het hof de verklaring van aangever ten aanzien van de vermeende ontvoering niet voldoende geloofwaardig en betrouwbaar acht om hierop een bewezenverklaring te baseren. Aangezien het dossier voorts onvoldoende informatie bevat, waaruit naar voren komt dat verdachte en/of diens medeverdachten van plan waren om aangever te ontvoeren, zal verdachte wegens onvoldoende bewijs hiervan moeten worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet is komen vast te staan nu niet is gebleken dat de medeverdachten een daadwerkelijk aandeel in de mishandeling van aangever hebben gehad. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde medeplegen. Mede gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2018 heeft verklaard is echter genoegzaam gebleken dat verdachte zich op 17 september 2014 schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangever. Daarbij zal het hof verdachte echter vrijspreken van het spuiten met de bijtende spray in het gezicht van aangever. Het dossier bevat hieromtrent namelijk geen objectieve medische gegevens die het gebruik van deze spray in het gezicht van aangever bevestigen. Daarnaast laat het gebruik van de spray zich ook moeilijk verenigen met het eerdergenoemde gedrag van aangever, namelijk dat hij de achtervolging op zijn aanvallers heeft ingezet waarbij niet gebleken is dat een brandende substantie in zijn gezicht hem daarbij ernstig belemmerde. Het vorenstaande maakt het gebruik van de bijtende spray op het gezicht aangever onaannemelijk.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij op 17 september 2014 te [plaats 1] , [benadeelde] heeft mishandeld, door die [benadeelde] meermalen met kracht tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 17 september 2014 te [plaats 1] op de openbare weg schuldig gemaakt aan de mishandeling van [benadeelde] . Verdachte verklaarde dat dit feit verband hield met een inbraak die door aangever zou zijn gepleegd. Verdachte wilde – naar eigen zeggen – bewijzen dat aangever de inbraak had gepleegd door hem een bekennende verklaring af te laten leggen. De confrontatie met aangever, die voor diens woning plaatsvond, liep uit op een fysieke confrontatie, hetgeen resulteerde in de mishandeling van aangever. Door aangever te mishandelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op diens lichamelijke integriteit. Dergelijk handelen draagt bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en aan angstgevoelens bij het slachtoffer.
Uit een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2018 blijkt dat verdachte vóór het bewezen verklaarde feit eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit, namelijk ter zake van erfvredebreuk in 2010.
Het hof heeft acht geslagen op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 6 juni 2018. Uit dit reclasseringsadvies blijkt onder meer dat verdachte getrouwd is en dat hij samen met zijn echtgenoot drie kinderen heeft. Verdachte heeft – naar eigen zeggen – een goedlopend bedrijf in de im- en export van auto’s en is bang dat hij dit bedrijf kwijt zal raken indien hij gedetineerd raakt.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen verdachte en diens raadsman ter terechtzitting in hoger beroep over de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren hebben gebracht.
Het hof heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 30 november 2018 niet aan de indruk kunnen dat verdachte geen volledige openheid van zaken wil geven over het voorval dat op 17 september 2014 plaatsvond. Het door verdachte geschetste scenario dat hij en zijn medeverdachten aangever in het holst van de nacht voor zijn woning ter verantwoording wilden roepen over een door hem gepleegde inbraak, acht het hof weinig aannemelijk, temeer nu de verdediging geen stukken ter zake van deze vermeende inbraak, zoals een aangifte, in het geding heeft gebracht. Het achterliggende geschil dat blijkbaar aan de voornoemde nachtelijke ontmoeting ten grondslag heeft gelegen is het hof niet duidelijk geworden.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafduur tevens rekening gehouden met de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De redelijke termijn is in de fase van hoger beroep met 17 maanden overschreden waardoor de totale berechting in twee feitelijke instanties 51 maanden heeft geduurd.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de redelijke termijn in hoger beroep in aanzienlijke mate is overschreden en dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis passend, maar zal deze straf, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het hof ziet thans geen aanleiding om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden contact- en locatieverbod.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.937,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.924,59, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, heeft de vordering in hoger beroep toegelicht.
De vordering is inhoudelijk betwist.
Het hof overweegt als volgt:
Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat de gestelde schade voornamelijk het gevolg lijkt te zijn van de primair ten laste gelegde vrijheidsberoving. Aangezien verdachte van dit feit is vrijgesproken, dient het hof thans na te gaan of uit de vordering en de toelichting hierop voldoende is gebleken dat de gestelde schade door de bewezenverklaarde mishandeling is veroorzaakt. Mishandeling is een feit dat qua aard en ernst in aanzienlijke mate verschilt van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is thans dan ook onduidelijk of de door de benadeelde partij gestelde schade, welke schade vrij fors is, redelijkerwijs kan worden toegerekend aan het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Nader onderzoek hiernaar is derhalve geboden. Dit maakt dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. H.L. Stuiver, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.D. de Boer, griffier,
en op 14 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C.J. Groothuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.