ECLI:NL:GHARL:2018:11215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
21-003935-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. De verklaring van de aangever over de vermeende ontvoering werd niet geloofwaardig geacht, en er was onvoldoende informatie in het dossier die de plannen van de verdachte en zijn medeverdachten om de aangever te ontvoeren kon onderbouwen. Het hof concludeerde dat de aangever niet openhartig was over de feiten en dat zijn verklaringen niet konden worden geverifieerd. De verdachte werd ook vrijgesproken van de hem subsidiair ten laste gelegde mishandeling, omdat er geen bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf werd eveneens afgewezen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003935-15
Uitspraak d.d.: 14 december 2018
TEGENSPRAAK, na aanhouding niet verschenen

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 26 juni 2015 met parketnummer 16-659920-14 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 13-654297-12, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1975,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 januari 2018 en 30 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis in eerste aanleg, bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Als bijzondere voorwaarde dient hieraan verbonden te worden dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde] en zijn familie, alsmede de bijzondere voorwaarde dat hij zich niet zal begeven op of in de buurt van de [adres 1] . Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] wordt toegewezen tot een bedrag van € 8.944,59, bestaande uit € 944,59 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat [benadeelde] voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering wordt verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal heeft ten slotte gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-654297-12 wordt toegewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, heeft bij vonnis van 26 juni 2015, verdachte ter zake van het hem primair ten laste gelegde feit, te weten – kort gezegd – het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij werd aan verdachte de bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde] en zijn familie, alsmede de bijzondere voorwaarde dat hij zich niet zal begeven op of in de buurt van het adres [adres 2] . Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 5.924,59, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarvoor verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is. Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afgewezen. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13-654297-12 toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [plaats 1] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende en/of zijnde hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] vast gepakt en/of vast gehouden en/of (aldus) meegetrokken (in de richting van een personenauto), en/of
- en hand op de mond en/of neus van die [benadeelde] gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt, en/of die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (ook nadat hij ten val was gekomen, althans op de grond lag) tegen zijn hoofd en/of zijn lichaam geschopt en/of getrapt en/of
- tegen die [benadeelde] gezegd, zakelijk weergegeven, dat hij de auto in moest, althans woorden van soortgelijke strekking, en/of
- een bijtend(e) en/of irriterend(e) gas/vloeistof in het gezicht van die [benadeelde] gespoten, en/of
- vervolgens geprobeerd die [benadeelde] in een personenauto te duwen, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2014 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde] vastgepakt en/of vastgehouden en/of (aldus) meegetrokken (in de richting van een personenauto), en/of
- een hand op de mond en/of neus van die [benadeelde] gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- die [benadeelde] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt, en/of
- een bijtend(e) en/of irriterend(e) gas/vloeistof in het gezicht van die [benadeelde] gespoten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe in bijzonder als volgt:
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat verdachte, tezamen met diens medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 17 september 2014 naar de woning van aangever [benadeelde] aan de [adres 1] te [plaats 1] is gegaan. Eenmaal bij de woning aangekomen is een confrontatie ontstaan tussen aangever, verdachte en diens medeverdachten, welke confrontatie, naar zeggen van aangever, gepaard ging met excessief geweld, waarbij aangever door één van de daders met een bijtende spray in zijn gezicht zou zijn gespoten. Volgens aangever probeerden de daders hem tijdens het geweld in een auto te duwen, kennelijk met het doel om hem te ontvoeren. Dit mislukte echter omdat de vader van aangever ten tonele verscheen en ingreep. De daders zijn hierop gevlucht, waarna aangever achter hen aan is gerend en hen achtervolgd heeft.
Op 23 september 2014 heeft aangever een aanvullende verklaring afgelegd over het voornoemde incident. Hij verklaarde dat hij op de avond van de ontvoering gebeld was door een thans onbekend gebleven persoon. Deze persoon zou aan aangever hebben gevraagd hoe laat hij thuis was en zou aangever verzocht hebben om hem daar bij aankomst te bellen. Aangever kende deze persoon, maar wilde zijn naam niet tegenover de politie noemen omdat hij bang was voor represailles. Volgens aangever trachtte deze persoon door middel van dit telefoontje aangever naar huis te lokken, kennelijk met het doel om aangever vanuit daar te (laten) ontvoeren, naar het hof begrijpt.
Aangever verklaarde voorts dat hij uit anonieme bronnen gehoord had dat verdachte en diens medeverdachten hem hadden willen ontvoeren. Zij hadden hem willen meenemen naar een loods in [plaats 2] en hem daar willen vastbinden. De specifieke reden van deze ontvoering heeft aangever niet genoemd.
Het hof is van oordeel dat de houding van aangever ten aanzien van het ten laste gelegde op zijn minst opmerkelijk te noemen is. Gelet op het excessieve geweld dat op aangever zou zijn toegepast, alsmede de ernstige psychische klachten die aangever stelt daaraan over te hebben gehouden, lag het immers op de weg van aangever om zijn aangifte en aanvullende verklaring handen en voeten te geven opdat de politie onderzoek kon doen naar de vermeende ontvoerders. Aangever heeft dit echter om hem moverende redenen nagelaten te doen. Hij heeft niet willen of kunnen noemen wie zijn anonieme bronnen waren en heeft evenmin willen zeggen wie de persoon was die hem op de bewuste avond gebeld had. Ook heeft aangever zijn telefoonnummer niet aan de politie kunnen of willen geven, wat er toe heeft geleid dat de politie niet in de gelegenheid is gesteld om de verklaringen van aangever te verifiëren of te onderzoeken. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat aangever over de ten laste gelegde feiten geen openheid van zaken heeft willen geven. Dit leidt er, in de onderhavige zaak, toe dat het hof redenen heeft om aan de inhoud van de verklaring van aangever, voor wat betreft de vermeende ontvoering, te twijfelen.
Daar komt nog bij dat het gedrag van aangever na de ontvoeringspoging enigszins verbazing heeft opgewekt bij het hof. Uitgaande van diens verklaring zou aangever immers, na het op hem toegepaste geweld door drie personen – dat blijkens zijn eigen verklaring excessief was – en nadat een bijtende stof in zijn gezicht was gespoten, achter de aanvallers zijn aangerend en deze achtervolgd hebben, terwijl de gevolgen van het voornoemde geweld hem daarbij kennelijk niet belemmerde. Het hof acht dit niet aannemelijk.
Het voorgaande leidt er dan ook toe dat het hof de verklaring van aangever ten aanzien van de vermeende ontvoering niet voldoende geloofwaardig en betrouwbaar acht om hierop een bewezenverklaring te baseren. Aangezien het dossier voorts onvoldoende informatie bevat, waaruit naar voren komt dat verdachte en/of diens medeverdachten van plan waren om aangever te ontvoeren, zal verdachte wegens onvoldoende bewijs hiervan moeten worden vrijgesproken. Nu voorts uit de beschikbare bewijsmiddelen ook niet kan worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die aangever heeft mishandeld, dan wel dat er tussen verdachte en diens medeverdachte(n) op enig moment sprake is geweest van een voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van die mishandeling, zal het hof verdachte ook van het hem subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.937,42, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.924,59, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, heeft de vordering in hoger beroep toegelicht.
De vordering is niet inhoudelijk betwist.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 13-654297-12 bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 mei 2014 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering tot tenuitvoerlegging zal toewijzen.
Nu verdachte niet ter zake van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld, wijst het hof de vordering van het openbaar ministerie af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 27 mei 2014 van de rechtbank Amsterdam, parketnummer 13-654297-12, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Aldus gewezen door
mr. H.L. Stuiver, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.D. de Boer, griffier,
en op 14 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C.J. Groothuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.