In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na onderzoek op de terechtzittingen van 22 januari 2018 en 30 november 2018. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij had een schadevergoeding gevorderd van € 8.944,59.
Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de aangever over de vermeende ontvoering niet voldoende geloofwaardig en betrouwbaar was om tot een bewezenverklaring te komen. Er was onvoldoende bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachten van plan waren om de aangever te ontvoeren. Ook kon niet worden vastgesteld dat de verdachte degene was die de aangever had mishandeld, noch dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
De vordering van de benadeelde partij is ook afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig werd verklaard voor het subsidiair ten laste gelegde handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen.