ECLI:NL:GHARL:2018:11204

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
4 januari 2019
Zaaknummer
21-002709-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mishandeling van een baby door de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, een vader, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn babyzoon, die op dat moment 8 weken oud was. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zittingen op 6 september 2016 en 6 december 2018 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. De advocaat-generaal vorderde bewezenverklaring van de mishandeling en een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2011, terwijl hij alleen thuis was met zijn zoontje, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het kind door hem te slaan en te schudden. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de zwaarste aanklachten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meer subsidiaire aanklacht van mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002709-15
Uitspraak d.d.: 20 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 23 april 2015 met parketnummer 05-720034-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1973] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 6 september 2016 en 6 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.A. Boeve, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij voorgenoemd vonnis is verdachte ter zake het meer subsidiair ten laste gelegde (mishandeling) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 16 november 2011, in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland aan (verdachtes zoon) [zoon] , geboren op 23 september 2011, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een sleutelbeenbreuk en/of twee ribfracturen), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam te slaan en/of te stompen en/of (hardhandig/krachtig) te schudden en/of te gooien en/of te laten vallen en/of (met kracht) in het lichaam te knijpen en/of stevig vast te pakken, althans enig geweld heeft gebruikt tegen die [zoon] ;
subsidiair:hij op of omstreeks 16 november 2011, in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [zoon] , geboren op 23 september 2011 (verdachtes zoon) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk die [zoon] meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (hardhandig/krachtig) heeft geschud en/of heeft gegooid en/of heeft laten vallen en/of (met kracht) in het lichaam heeft geknepen en/of stevig heeft vastgepakt, althans met kracht fors, althans enig geweld heeft uitgeoefend op die [zoon] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 16 november 2011, in de gemeente [gemeente] en/of elders in Nederland, opzettelijk zijn kind, zijn zoon, te weten [zoon] , geboren op 23 september 2011, heeft mishandeld, bestaande die mishandeling van die [zoon] uit het meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam slaan en/of stompen en/of (hardhandig/met kracht) schudden en/of gooien en/of laten vallen en/of (met kracht) in het lichaam en/of het gezichtje knijpen en/of stevig vastpakken, althans uit het uitoefenen van enig geweld op die [zoon] , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Zoals hiervoor is aangegeven is de rechtbank tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde (mishandeling) gekomen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel en baseert dat op de volgende overwegingen, zoals de rechtbank die in het vonnis heeft opgenomen:
Op 16 november 2011 zijn verdachte en zijn toenmalige partner [moeder] met hun
zoontje [zoon] , die toen 8 weken oud was, in de avond naar de huisartsenpost gegaan
vanwege het vele en anders huilen van [zoon] . Tevens zou [zoon] pijn lijken te hebben en zou hij zijn armen minder bewegen. Die avond is [zoon] opgenomen in het Diaconessenhuis te Meppel. In het ziekenhuis zijn diezelfde avond drie blauwe plekjes in het gezicht van [zoon] waargenomen. Gedurende de ziekenhuisopname is er nader onderzoek verricht waaruit is gebleken dat [zoon] een gebroken rechter sleutelbeen en twee ribbreuken had.
Uit de verklaring van verdachte en de moeder van [zoon] , [moeder] , blijkt dat verdachte
in de middag alleen thuis is geweest met [zoon] . Dit hebben beide ouders later ook zo verklaard bij mevrouw [naam] van het AMK. Moeder kwam rond 16.45 uur thuis en
toen was [zoon] al overstuur en ontroostbaar. [zoon] huilde, aldus moeder, anders dan anders. Verder viel op dat [zoon] zijn armpjes minder bewoog en kreunde bij het wisselen van positie. Na het een paar uren te hebben aangezien en het meten van een ondertemperatuur in de avond zijn de ouders, zoals genoemd, later op de avond naar de huisartsenpost gegaan.
De aard van het letsel
De deskundige C.A. de Lint, forensisch arts, heeft onder meer gerapporteerd en ter zitting
toegelicht, dat het letsel bij [zoon] , het gebroken sleutelbeen en de twee ribbreuken, zeer
verdacht is voor kindermishandeling. Er is geen aangeboren botafwijking als verklaring voor de botbreuken geconstateerd. Ook een geboortetrauma kan als oorzaak worden uitgesloten. Uitgesloten is dat de botbreuken het gevolg zijn van gebruikelijke verzorgingshandelingen. Botbreuken van de ribben bij jonge kinderen zijn zeldzaam vanwege de flexibiliteit van de borstkas. De ribben zullen eerder vervormen dan dat ze breken. Voor het ontstaan van ribbreuken bij jonge kinderen is veel kracht nodig. Bij kinderen onder de leeftijd van twee jaar, die geen aangeboren botafwijking hebben, vindt men zelden een andere oorzaak dan kindermishandeling. Daar komt bij dat de ouders geen verklaring voor de breuken hebben kunnen geven zoals een direct accidenteel trauma op de borstkas.
Voorts zijn onderhuidse bloeduitstortingen hij [zoon] geconstateerd. Deze zijn zeer zeldzaam
bij kinderen jonger dan zes maanden. Gezien de leeftijd van [zoon] (8 weken), de locatie van
de huidafwijkingen en het ontbreken van een accidentele verklaring zijn ook de onderhuidse
bloeduitstortingen zeer verdacht voor een niet-accidentele oorzaak.
Gelet op de conclusies van de deskundige omtrent de aard en de combinatie van het letsel bij [zoon] , de leeftijd van [zoon] , de uitgesloten andere mogelijke oorzaken voor het letsel en het ontbreken van een accidentele verklaring voor het letsel kan het naar liet oordeel van de
rechtbank niet anders zijn dan dat het geconstateerde letsel aan [zoon] is toegebracht.
Het moment van het ontstaan van het letsel
Op 22 december 2011 heeft [kinderarts] , kinderarts Diaconessenhuis Meppel, in een
brief geschreven dat op 2 december 2011 opnieuw uitgebreid röntgenonderzoek is verricht.
Dit toonde duidelijk callusvorming van zowel de claviculafractuur als de ribfracturen links.
De conclusie was dat de fracturen op dat moment minstens 2 weken bestonden. De
forensisch deskundige C.A. de Lint heeft op basis van de medische informatie geconcludeerd dat de botbreuken ter plaatse van de ribben zeker zijn ontstaan tussen 8 november 2011 en 22 november 2011. Met betrekking tot de op 16 november 2011 geconstateerde bloeduitstortingen heeft de forensisch deskundige C.A. de Lint ter terechtzitting naar voren gebracht dat het te verwachten is dat een blauwe plek binnen een paar uur te zien is.
In de aantekeningen in het medische dossier is vermeld dat [zoon] volgens zijn ouders op 16
november 2011 sinds 16.00 uur die middag zijn armen minder had bewogen en meer en
heftiger had gehuild dan voorheen. Moeder heeft ook uitdrukkelijk over die
gedragsverandering vanaf 16.00 uur verklaard. Moeder heeft verklaard dat op het moment
dat [zoon] ‘s avonds bij de ouders op de borst lag zij hem hoorde piepen en kreunen op het
moment dat zij gingen verzitten. In de ochtend van 16 november 2011 en daarvoor was van
dit gedrag nog geen sprake. In de ochtend van 16 november 2011 is, zo blijkt ook uit het
medisch dossier, [zoon] in verband met een reguliere afspraak gezien door een kinderarts en zijn er geen bijzonderheden geconstateerd.
Mishandeling
Primair is aan verdachte zware mishandeling ten laste gelegd. In artikel 82 Sr. is opgenomen dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of
beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw. Blijkens de
letselrapportage zou er bij [zoon] volledig en restloos herstel optreden binnen 6 tot 8 weken. Hierdoor kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van zware mishandeling. De rechtbank zal verdachte van het primair ten laste gelegde vrij spreken.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. De
vraag die hier beantwoord dient te worden is of verdachte willens en wetens de
aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen optreden. Gelet
op de verklaring van forensisch arts C.A. de Lint dat er veel kracht nodig is om de ribben van een jong kind te breken overweegt de rechtbank dat er veel kracht moet zijn gebruikt bij het toebrengen van dat letsel bij [zoon] . Desalniettemin is er geen zwaar lichamelijk letsel
opgetreden. Het is daarom de vraag of er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel is geweest. Daar komt bij, dat verdachte niet heeft verklaard welke geweldshandelingen er zijn verricht, zodat ook om die reden niet vastgesteld kan worden dat er een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel en evenmin dat verdachte die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen van de rechtbank. In aanvulling op vorenstaande overweegt het hof nog het volgende.
Met betrekking tot het rapport van dr. De Lint, is ter zitting van het hof dr. Karst als deskundige gehoord. In de kern kan hij zich conformeren met de bevindingen van dr. De Lint. Dr. Karst heeft verklaard dat op basis van de literatuur een bepaalde bewijswaarde kan worden toegekend aan de aanwezigheid van breuken. Voor de geconstateerde ribbreuken is het iets waarschijnlijker dat deze zijn toegebracht dan veroorzaakt door een ongeval en bij een sleutelbeenbreuk is het waarschijnlijker dat sprake is van toegebracht letsel dan van niet-toegebracht letsel. Voorts heeft hij verklaard dat de bij onderzoek in het ziekenhuis in de avond van 16 november 2011 geconstateerde blauwe plekken op de kaakrand en de wang gezien de locatie zeer snel na toebrengen zichtbaar zijn, eerder na minuten dan na uren. Ook heeft hij verklaard dat het opvallend is dat de door moeder genoemde afgenomen beweeglijkheid van de armen, die vrij plotseling optrad vanaf die late middag/avond in verband kan worden gebracht met de locatie waar een aantal dagen later tijdens het verblijf van [zoon] in het ziekenhuis nadat hij aansluitend op het onderzoek in de avond van 16 november 2011 aldaar werd opgenomen, de sleutelbeenbreuk is geconstateerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het letsel van [zoon] hem in de middag van 16 november 2011 is toegebracht. Het hof stelt vast dat verdachte degene was die die middag als enige samen met [zoon] was in de woning. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het letsel aan [zoon] heeft toegebracht. Net als de rechtbank neemt het hof daarbij in aanmerking dat de moeder van [zoon] die bewuste middag niet thuis was, aldus haar verklaring zij via de telefonische verbinding in die middag [zoon] hard hoorde huilen en dat op het moment dat zij thuis kwam, om 16.45 uur, er reeds een gedragsverandering hij [zoon] was opgetreden die uiteindelijk tot een bezoek aan de huisartsenpost diezelfde avond heeft geleid.
De verdediging heeft bij pleidooi (niet meer dan) gesuggereerd dat het letsel op een andere dag of door een ander kan zijn toegebracht. Gelet op bovenstaande overwegingen en gelet op de inhoud van het dossier, waarin het hof geen enkele ondersteuning vindt voor betrokkenheid van een ander dan verdachte dan wel een andere lezing dan hiervoor weergegeven, acht het hof niet aannemelijk dat het letsel op een andere dag of door een ander is toegebracht.
Op grond van bovenstaande acht het hof het primair en subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hieronder nader is opgenomen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair:hij op 16 november 2011, in de gemeente [gemeente] , opzettelijk zijn kind, zijn zoon, te weten [zoon] , geboren op 23 september 2011, heeft mishandeld, bestaande die mishandeling van die [zoon] uit het uitoefenen van enig geweld op die [zoon] , waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn kind.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 16 november 2011 zijn zoontje van 8 weken oud mishandeld. Het hof rekent verdachte aan dat hij de lichamelijke integriteit van zijn pasgeboren zoontje heeft aangetast en letsel bij hem heeft veroorzaakt. Het slachtoffertje betrof een hulpeloze baby die aan verdachtes zorg was toevertrouwd. Juist bij zijn vader had het kindje veilig moeten zijn. Dit is een ernstige strafbaar feit dat beginsel de oplegging van onvoorwaardelijk vrijheidsstraf rechtvaardigt
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 2018 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit met betrekking tot zijn eigen kind. Het hof neemt dit ten nadele van verdachte mee in de strafoplegging.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Daaruit zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die als strafverminderend of strafverzwarend moeten worden aangemerkt.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden onvoorwaardelijk, zoals opgelegd door de rechtbank, passend en geboden is. Echter, het hof stelt vast dat in onderhavige strafzaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, zowel in eerste aanleg als in de hoger beroepsfase is overschreden. Het hof stelt vast dat verdachte op 14 januari 2013 is aangehouden en in verzekering is gesteld, terwijl het onderzoek ter terechtzitting bij het hof op 6 december 2018 is gesloten en dit arrest op 20 december 2018 wordt uitgesproken. Dit tijdsverloop kan niet enkel de verdediging worden aangerekend. Verdachte dient hiervoor gecompenseerd te worden in de strafoplegging. Het hof zal daarom bij de oplegging van voornoemde gevangenisstraf een deel van de gevangenisstraf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 3 jaren,.
Het hof vindt in de deskundigen rapportages, waaronder onder meer de constateringen dat verdachte destructief agressief kan reageren op frustraties, dat verdachte snel in woede kan geraken, de door de psycholoog gesignaleerde gevoelens van agressie bij onderzoek en de door de reclassering gesignaleerde geagiteerde houding, gecombineerd met de eerdere veroordeling van verdachte ter zake van samengevat agressie jegens zijn toenmalig zoontje, aanleiding dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Met oplegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf beoogt het hof voorts een stok achter de deur om verdachte ook in de komende jaren te weerhouden om in aanraking te komen met politie en justitie.
Voor een andere, mildere strafmodaliteit, komt verdachte, gelet op de aard van het bewezenverklaarde feit en verdachtes recidive, niet in aanmerking.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 20 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.