ECLI:NL:GHARL:2018:11198

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.243.309/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder door ernstig overschrijdend gedrag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar zoon, geboren in 2010. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die op 23 april 2018 het gezag van de moeder had beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder en de vader waren beiden met het gezag belast, maar na het uiteengaan van de ouders is de minderjarige bij de vader geplaatst. De moeder heeft in de procedure drie grieven ingediend en verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ernstig grensoverschrijdend gedrag vertoont, wat schadelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder heeft de opvoedingssituatie bij de vader ter discussie gesteld en heeft zich negatief uitgelaten over de vader, wat de communicatie en samenwerking met de betrokken instanties belemmert. Het hof heeft geoordeeld dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen en dat zij haar gezag misbruikt.

De moeder heeft verzocht om een ouderschapsonderzoek, maar dit verzoek is afgewezen omdat het gezag al beëindigd wordt vanwege het misbruik van het gezag. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.243.309/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/452617/FL RK 18-26)
beschikking van 20 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Stoel te Dronten,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Midden-Nederland, locatie Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Almere,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 23 april 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2018;
- het verweerschrift van de raad;
- een journaalbericht van mr. Stoel van 13 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Stoel van 20 augustus 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Stoel van 13 november 2018 met productie(s);
- een fax van de GI van 22 november 2018.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 november 2018 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [D] en mevrouw [E] . Ook is verschenen de vader.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader hebben samen een zoon genaamd [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2010. Na het uiteengaan van zijn ouders is [de minderjarige] bij zijn moeder blijven wonen. De vader en de moeder waren toen beiden met het gezag over [de minderjarige] belast.
3.2
[de minderjarige] staat onder toezicht sinds 4 maart 2016. Met ingang van dezelfde datum is hij vanuit de thuissituatie bij zijn moeder met een machtiging tot uithuisplaatsing bij zijn vader geplaatst. De maatregelen zijn nadien verlengd, de ondertoezichtstelling laatstelijk tot 4 juni 2019.
3.3
Bij beschikking van 22 november 2016 heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking van 23 april 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder af te wijzen, met veroordeling van de raad in de kosten van deze procedure.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen met bekrachtiging van de bestreden beschikking.
4.4
De vader en de GI voeren mondeling verweer ter zitting en verzoeken het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder heeft ter zitting gesteld dat de raad geen verzoek kan doen tot beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof gaat onder verwijzing naar artikel 1:267 lid 1 BW voorbij aan deze stelling van de moeder. In dat artikel is bepaald dat de raad een dergelijk verzoek kan doen. Het is vervolgens aan de rechter om te beslissen of de gronden voor een gezagsbeëindiging zich voordoen.
5.3
Het hof is het eens met de overwegingen en het oordeel van de kinderrechter. Het hof neemt die overwegingen en dat oordeel na eigen onderzoek hier over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
5.4
Gebleken is dat [de minderjarige] onveranderd ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een voor [de minderjarige] en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbare termijn (1:266 lid 1, aanhef en onder a. BW). Ook is gebleken dat de moeder onveranderd haar gezag misbruikt (1:266 lid 1 aanhef en onder b. BW).
5.5
De moeder blijft strijd voeren en blijft ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen. Onveranderd belast zij [de minderjarige] in forse mate met haar persoonlijke overtuiging dat hij ernstige gezondheidsschade oploopt door (de opvoeding bij) de vader. Zo heeft de moeder tijdens een (begeleid) contact met [de minderjarige] (na herstel van de omgang) opnieuw de gezondheid van [de minderjarige] ter discussie gesteld. Ook heeft ze de omgang gefilmd en op YouTube gezet terwijl hier geen toestemming voor is gegeven. Daarnaast is de omgang op 8 mei 2018 niet doorgegaan omdat de moeder had aangegeven een cameraploeg en een advocaat mee te willen nemen. Tenslotte heeft de moeder zich op de verjaardag van [de minderjarige] tijdens het telefonisch contact met [de minderjarige] uitermate negatief uitgelaten over de vader en [de minderjarige] geconfronteerd met beschuldigingen jegens de vader.
De moeder lijkt onmachtig om zelf in te zien hoe belastend haar gedrag is voor [de minderjarige] . De moeder is namelijk de enige die de opvoedingssituatie bij de vader ter discussie stelt. De raad en andere betrokkenen rondom [de minderjarige] concluderen dat hij zich goed ontwikkelt bij de vader, opgewekt en vrolijk is en groei en ontwikkeling laat zien in het opbouwen van sociale contacten.
Het gedrag en de houding van de moeder staan onveranderd in de weg aan een goede samenwerking en communicatie met de GI en de vader. Weliswaar erkent de moeder dat er sprake is van een moeizame communicatie en geeft zij aan bereid te zijn hulpverlening of inzet van een tussenpersoon daarvoor te aanvaarden. Echter het hof heeft er geen vertrouwen in dat hierin, binnen een voor [de minderjarige] redelijke termijn, voldoende verbetering valt te verwachten. Tot op heden is ook binnen het kader van een gedwongen hulpverlening onvoldoende resultaat geboekt. De moeder geeft onvoldoende inzage in haar (psychische/psychiatrische) problematiek en in wat er wat haar betreft moet gebeuren om tot een goede samenwerking te komen. Zo heeft de moeder ter zitting bij monde van haar advocaat aangegeven dat de instelling Inspiratie een goede communicatie met de moeder heeft, maar de moeder heeft eveneens aangegeven geen klik meer te hebben met deze instelling en dat daarom de samenwerking met die instelling gestopt is.
5.6
Daarnaast is het hof, anders dan de moeder, van oordeel dat de moeder wel degelijk haar gezag misbruikt. Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder de inschrijving van [de minderjarige] bij zowel de huisarts als de school in zijn woonplaats bij de vader heeft ondermijnd. Ook maakt de moeder opgevraagde (medische) gegevens van [de minderjarige] openbaar en frustreert ze reizen van [de minderjarige] en de vader naar het buitenland. Hoewel de moeder stelt dat voorgaande niet opgelost wordt door middel van een gezagsbeëindiging, is het hof van oordeel dat er wel meer rust zal ontstaan voor [de minderjarige] aangezien de vader geen handtekening meer nodig heeft voor een reis naar het buitenland en de moeder geen medische gegevens meer kan opvragen.
5.7
Het verzoek van de moeder om een ouderschapsonderzoek wijst het hof af. Een dergelijk onderzoek is niet relevant aangezien het gezag mede wordt beëindigd vanwege misbruik van het gezag.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als door de moeder verzocht en zal de proceskosten tussen partijen, als gebruikelijk in zaken als de onderhavige, aldus compenseren dat ieder de eigen kosten van het geding draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
23 april 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, M.P. den Hollander en M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 20 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.