ECLI:NL:GHARL:2018:11187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
200.246.491/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe jeugdzorgproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De vader van [de minderjarige] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, die op 21 juni 2018 een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel (GI) en de moeder verweer voerden en vroegen om bekrachtiging van de beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] in het verleden te maken heeft gehad met meerdere ingrijpende jeugdervaringen, waaronder pesten op school en een verstoord gezinsleven na de scheiding van haar ouders. Ondanks hulpverlening en inspanningen van de ouders, bleef [de minderjarige] problemen vertonen, waaronder schoolverzuim en een gebrek aan structuur in haar leven. De kinderrechter had eerder besloten om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, omdat de situatie thuis niet veilig was en er geen effectieve hulpverlening meer mogelijk was.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [de minderjarige] aangegeven dat ze goed presteert op school en graag naar huis wil, maar het hof oordeelde dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is. Het hof benadrukte dat de voordelen van de uithuisplaatsing, zoals het bieden van structuur en het leren omgaan met problemen, zwaarder wegen dan de nadelen van het niet thuis zijn. Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing tot 18 januari 2019 in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.246.491/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/218539 / JE RK 18-905)
beschikking van 18 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.J.H. Zwiers te Hengelo,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 juni 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 september 2018;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zwiers van 4 oktober 2018 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Zwiers van 24 oktober 2018 met productie(s).
2.2
Op 4 december 2018 is [de minderjarige] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige] ) verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbende door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vader, bijgestaan door mr. G.K. Fraterman (kantoorgenoot van mr. Zwiers), mevrouw [C] en mevrouw [D] namens de GI en de moeder.

3.De feiten

3.1
Uit de - in 2007 verbroken - relatie van de vader en de moeder is [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woonde aanvankelijk bij de moeder en is in 2016 bij de vader gaan wonen. Er waren zorgen over haar gedrag, haar forse schoolverzuim en een verstoord dag-en-nachtritme. Hulpverlening in het vrijwillig kader bleek niet voldoende.
3.3
Bij beschikking van 18 januari 2018, hersteld bij beschikking van 7 februari 2018, heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 januari 2018 tot 18 januari 2019.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 juni 2018 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder, voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 18 januari 2019.
3.5
Sinds 28 augustus 2018 verblijft [de minderjarige] op een accommodatie van [E] in [F] . Zij volgt vanaf september 2018 voortgezet speciaal onderwijs (VSO) bij [G] te [F] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 juni 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot verlening van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.3
De moeder voert ter zitting mondeling verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Was de uithuisplaatsing nodig?
5.2
Het hof heeft uit het dossier en uit wat op de zitting bij het hof is besproken het volgende vastgesteld: [de minderjarige] heeft in haar verleden meerdere ingrijpende jeugdervaringen gehad. Zij is op de basisschool en op de middelbare school veel gepest. Haar ouders hebben na hun scheiding in 2007 niet een gezamenlijk ouderschap met eenzelfde kijk op opvoeding naar [de minderjarige] kunnen invullen. De moeder is perioden niet beschikbaar geweest als opvoeder als gevolg van uitputting. Vanaf 2016 zijn er problemen ontstaan rond [de minderjarige] en haar gedrag zowel thuis als op school. Ook nadat [de minderjarige] bij haar vader is gaan wonen is de schoolgang een probleem gebleven en vanaf 13 maart 2017 is zij niet meer naar school gegaan. Hulpverlening, bemoeienis van de leerplichtambtenaar en inzet van [H] (terugkeer naar schoolproject) hebben allemaal niet geholpen om [de minderjarige] weer naar school te krijgen. Zij heeft geen vast dag-en-nachtritme en zit ook klem tussen haar ouders die niet samen kunnen optrekken. Zij krijgt teveel ruimte en kiest de weg van de minste weerstand. Op het moment van het verzoek machtiging uithuisplaatsing zijn er geen opties voor hulpverlening meer of willen [de minderjarige] en haar vader niet meewerken aan de geboden hulpverlening. De grootste zorgen zijn op dat moment het niet volgen van onderwijs en het uit de weg gaan van moeilijke situaties door [de minderjarige] in plaats van deze met hulp van volwassenen op te lossen (de weg van de minste weerstand kiezen). Ook heeft [de minderjarige] onveranderd onvoldoende structuur en een verstoord dag-en-nachtritme. Dit alles maakt dat het hof vindt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op 28 augustus 2018 en dus de machtiging van de kinderrechter voor die uithuisplaatsing, noodzakelijk zijn geweest in het belang van haar verzorging en opvoeding.
Het hof heeft van zowel [de minderjarige] zelf als van de vader begrepen dat zij wel inzien dat de uithuisplaatsing goed is geweest als een soort ''wakker worden". Het was duidelijk dat het zo niet langer kon met [de minderjarige] .
Is de uithuisplaatsing nog langer nodig?
5.3
De vader en [de minderjarige] vinden dat [de minderjarige] nu wel weer naar huis kan omdat het nu goed gaat met de schoolgang. [de minderjarige] heeft verteld dat zij goede cijfers haalt en haar best doet op VSO [G] en dat zij die school ook wil afmaken vanuit de thuissituatie. Ook hulpverlening kan volgens hen vanuit de thuissituatie. [de minderjarige] heeft ook verteld dat zij eerst erg moest wennen op [E] vooral aan de structuur en het dag-en-nachtritme, dat ze daarna een periode het best naar haar zin had maar dat ze zich inmiddels er niet meer fijn voelt en zich ergert aan van alles. Haar gedrag is wel goed maar haar motivatie is er niet meer. Ze verlangt naar een veilig en vertrouwd thuis. Het maakt haar niet uit of dit dan bij haar vader of haar moeder is. Vooral toen ze te horen kreeg dat ze nog langer (tot augustus 2019) moet blijven op [E] was ze erg teleurgesteld en verdrietig. Augustus 2019 is voor haar te ver weg om naar uit te zien en naar toe te werken.
De GI en de moeder vinden het te vroeg om [de minderjarige] thuis te plaatsen. Zij heeft nog veel te leren en het risico op terugval vinden zij te groot. De moeder begrijpt dat [de minderjarige] het moeilijk heeft nu en graag naar huis wil, dat doet de moeder ook pijn maar voor de langere termijn ziet zij dit als de beste keus.
Het hof vindt dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] op [E] nu niet moet stoppen. Het hof begrijpt dat [de minderjarige] had gehoopt gauw weer naar huis te kunnen nu zij goed haar best doet op school en dat een vooruitzicht op langer verblijf een tegenvaller voor haar is en haar verdrietig maakt. Maar het hof ziet ook grote voordelen voor [de minderjarige] aan het langer verblijven op [E] . Ze heeft er niet de ruimte om haar eigen gang te gaan. Ze leert daar in de groep te aanvaarden dat er grenzen gesteld worden en om te gaan met problemen en oplossingen te vinden. De schoolgang gaat nu goed maar het is nog best wel sinds korte tijd dat dit zo is en dankzij de structuur, regelmaat en een normaal dag-en-nachtritme daar. Het hof ziet ook nog als zorgpunt waar vanuit [E] aandacht aan besteed moet en gaat worden dat [de minderjarige] door haar belaste verleden beschadigd is, dat er zicht zou moeten komen op wat het allemaal met [de minderjarige] heeft gedaan en welke hulp voor haar passend zou zijn. Alle voordelen die het hof ziet voor [de minderjarige] vindt het hof zwaarder wegen dan de nadelen van het niet thuis zijn. Het gaat om lange termijn voordelen die ervoor zorgen dat [de minderjarige] zich goed kan ontwikkelen. Zij heeft aanleg om het ver te schoppen en het hof hoopt dat [de minderjarige] gaat inzien dat hiervoor het verdere verblijf op [E] haar de beste kansen hiertoe geeft.
Wat alles nog ingewikkelder maakt voor [de minderjarige] en waar zij zelf geen invloed op heeft is dat haar ouders nog steeds zo verschillend denken over problemen en oplossingen waar het hun dochter betreft. Op de zitting van het hof bleek dat zij zelfs verschillend denken over bij wie van hen [de minderjarige] het best kan gaan wonen als zij vanuit [E] naar huis gaat.
Het is wel positief dat beide ouders bereid zijn om hulpverlening te krijgen om eraan te werken dat zij wel meer op één lijn komen als ouders en kunnen samenwerken. Zij beseffen dat het voor [de minderjarige] verwarrend is zoals het nu loopt.
Om al deze redenen vindt het hof dat de machtiging tot uithuisplaatsing zoals deze door de kinderrechter is afgegeven tot 18 januari 2019 in stand moet blijven.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 21 juni 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.P. den Hollander en R.A. Boon, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 18 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.