ECLI:NL:GHARL:2018:11153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
21-003434-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest in strafzaak tegen faillissementsfraudeur na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen van 20 oktober 2009. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor faillissementsfraude, waarbij hij samen met zijn zoon opzettelijk gelden en goederen verborgen hield voor de curator. Het hof heeft de zaak opnieuw behandeld na een verwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van het hof van 1 juli 2015 had vernietigd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft nu, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de slechte gezondheid van de verdachte, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van 'undue delay' in de procedure, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de straf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003434-17
Uitspraak d.d.: 21 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen - na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 6 juni 2017 - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Assen van 20 oktober 2009 met parketnummer 19-014001-03 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad - gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. C.N.G.M. Starmans, naar voren is gebracht.

Procesgang

Verdachte is in eerste aanleg, bij vonnis van de rechtbank Assen van 20 oktober 2009 ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd), van het onder 2 ten laste gelegde (medeplegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd), van het onder 3 ten laste gelegde (opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst) en het onder 4 ten laste gelegde (in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen opzettelijk verkeerde inlichtingen geven) veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft in hoger beroep bij arrest van 1 juli 2015 de verdachte ter zake van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en hem ter zake van het onder 1 ten laste gelegde (bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd), het onder 2 ten laste gelegde (medeplegen en plegen van bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd) en onder 4 ten laste gelegde (in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen opzettelijk verkeerde inlichtingen geven) veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Bij arrest van 6 juni 2017 heeft de Hoge Raad dat arrest van het gerechtshof vernietigd voor zover het betreft de beslissingen ter zake van het onder 4 ten laste gelegde en de strafoplegging, heeft het de officier van justitie wegens de in de fase van de cassatie opgetreden (vervolgings)verjaring van dit feit alsnog niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging en heeft het de zaak teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onder 1 en 2 en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, nadat hij bij vonnis van de rechtbank Assen van 9 juli 2002 in staat van faillissement was verklaard, al dan niet samen met zijn zoon [medeverdachte] opzettelijk gelden en goederen verborgen gehouden voor de curator in verdachtes faillissement en heeft zelfstandig – buiten het faillissement om – betalingshandelingen aan schuldeisers verricht.
Voornoemd handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade lijden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten. Daarnaast heeft verdachte de positie van de curator en de rechter-commissaris in zijn faillissement niet gerespecteerd en stelselmatig ondergeschikt geacht aan zijn eigen positie.
Het hof heeft kennis genomen van een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 15 november 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft kennis genomen van de medische gegevens die namens verdachte op de zitting van het hof van 13 december 2018 zijn overgelegd. Uit deze informatie komt naar voren dat deze al oudere verdachte een slechte gezondheid heeft.
Vast is komen te staan dat er sprake is van – kort gezegd – ‘undue delay’ in de zin van artikel 6 EVRM. In eerste aanleg is de termijn overschreden met ongeveer twee jaren en vier maanden. Na het instellen van het hoger beroep door verdachte en het openbaar ministerie op 3 november 2009 tot aan de eerste uitspraak van het hof is meer dan 4,5 jaar verstreken. De inzendtermijn voor de stukken na het instellen van cassatie is met acht maanden overschreden. De overschrijding van de termijn in zowel eerste aanleg als in hoger beroep komt – hoewel hij zelf daar ook een bijdrage aan heeft geleverd – niet geheel op het conto van verdachte. De overschrijding van de inzendtermijn voor de stukken naar de Hoge Raad valt verdachte in het geheel niet aan te rekenen.
In verband met de vastgestelde ‘undue delay', zal het hof aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden opleggen. Het hof acht deze straf passend en geboden. Het hof zal om diezelfde reden en vanwege de slechte gezondheid en de leeftijd van verdachte afzien van het opleggen van een taakstraf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 21 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.