In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Assen van 20 oktober 2009. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor faillissementsfraude, waarbij hij samen met zijn zoon opzettelijk gelden en goederen verborgen hield voor de curator. Het hof heeft de zaak opnieuw behandeld na een verwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van het hof van 1 juli 2015 had vernietigd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, maar het hof heeft nu, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de slechte gezondheid van de verdachte, besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op te leggen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van 'undue delay' in de procedure, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om de straf niet ten uitvoer te leggen, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.