ECLI:NL:GHARL:2018:11092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
21-004835-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde kindermishandeling door ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1962, werd beschuldigd van het medeplegen van kindermishandeling, gepleegd tegen zijn kinderen in de periode van 1 mei 2004 tot en met 26 september 2013. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte, die ook de ouder van de kinderen is, zich gedurende een lange periode schuldig hebben gemaakt aan mishandeling van hun kinderen. De mishandelingen bestonden uit het slaan en knijpen van de kinderen, wat leidde tot pijn en letsel, en veroorzaakte ook psychische schade. Het hof heeft de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar beoordeeld en heeft de verdediging van de verdachte verworpen, die stelde dat het handelen als een corrigerende tik moest worden gezien. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor immateriële schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot een bedrag van € 1.000,- per slachtoffer toegewezen, met wettelijke rente, en heeft de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van kindermishandeling en de verantwoordelijkheden van ouders in de verzorging en opvoeding van hun kinderen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004835-16
Uitspraak d.d.: 20 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 6 september 2016 met parketnummer 16-705045-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform het vonnis van de rechtbank, met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partijen in het overige deel van de vorderingen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.J. Kiela, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis ter zake van medeplegen van mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks één of meer tijdstip(pen) in de periode 01 mei 2004 tot en met 26 september 2013 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk zijn/hun kind(eren), te weten
[benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedatum] ) en/of
[benadeelde 2] (geboortedatum [geboortedatum] ) en/of
[benadeelde 3] (geboortedatum [geboortedatum] ) en/of
[benadeelde 4] (geboortedatum [geboortedatum] ) en/of
[benadeelde 5] (geboortedatum [geboortedatum] ),
heeft/hebben mishandeld door
-die [benadeelde 1] te slaan tegen haar billen en/of benen, althans lichaam, en/of te knijpen in haar arm(en) en/of
-die [benadeelde 2] te slaan tegen haar billen en/of benen, althans lichaam, en/of te knijpen in haar gezicht en/of kaken en/of arm(en) en/of
-die [benadeelde 3] te slaan tegen zijn billen en /of benen en/of vast te pakken en/of te knijpen in zijn arm(en) en/of (met gebalde vuist) te slaan tegen zijn gezicht en/of
-die [benadeelde 5] te slaan en/of stompen tegen haar schouder en/of gezicht en/of
-die [benadeelde 4] te slaan tegen zijn gezicht en/of schouder.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Op grond van de verklaringen van de in de tenlastelegging genoemde kinderen, afgelegd ten overstaan van de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte pijn en letsel hebben veroorzaakt. De kinderen verklaren onder meer over slaan en klappen met de hand op de billen en benen, het knijpen in de arm, met tot gevolg dat de arm open lag en ook verklaren zij over blauwe plekken. Daarnaast wordt door de kinderen verklaard dat de uitgedeelde klappen hard waren. Op grond van deze verklaringen acht het hof ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hadden op het toebrengen van pijn en letsel.
Op grond van artikel 1:247, eerste lid, BW hebben verdachte en zijn medeverdachte, als degenen die het ouderlijk gezag hadden over hun minderjarige kinderen, de plicht hun kinderen te verzorgen en op te voeden. In het tweede lid van dat artikel staat vermeld dat onder de verzorging en opvoeding mede wordt verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Ook is in dat lid bepaald dat de ouders in de verzorging en opvoeding van het kind geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling mogen toepassen.
Uit de inhoud van de verklaringen van de kinderen blijkt dat het slaan door verdachte en zijn medeverdachte plaatsvond om hen als reactie op in de ogen van verdachte en medeverdachte ongewenst gedrag op hun plaats te zetten en hen te doen gehoorzamen aan de binnen het gezin geldende regels, al dan niet ten overstaan van de andere kinderen. Daarbij werden soms door (in ieder geval) de medeverdachte ook grapjes gemaakt, zodat de kinderen zich nog meer op hun plaats voelden gezet. Het hof acht het zeer voorstelbaar dat dit voor alle kinderen een zeer onaangename beleving is geweest die vernederende gevoelens teweeg heeft gebracht.

Verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de in zijn pleitnota genoemde ontlastende verklaringen van betrokkenen niet heeft meegenomen in de beoordeling van het feitencomplex.
Ten aanzien van de verklaring van de dochter van verdachte en zijn medeverdachte, [getuige] , neemt het hof in aanmerking dat zij bij het verhoor door de rechter-commissaris, toen zij werd geconfronteerd met verklaringen van haar ouders dat zij de kinderen wel eens geslagen hebben, heeft verklaard dat zij zich dat niet meer kan herinneren, dan wel dat dit geen pijn deed en zij het handelen van verdachte en zijn medeverdachte heeft vergoelijkt. Het hof ziet in de verklaring van [getuige] geen aanleiding om de verklaringen van de vijf in de tenlastelegging genoemde kinderen niet betrouwbaar te achten.
Het hof overweegt met betrekking tot de verklaringen van de overige in de pleitnota genoemde personen, dat de omstandigheid dat zij geen signalen hebben ontvangen die erop zouden kunnen duiden dat sprake was van mishandelingen binnen het gezin, niet betekent dat deze handelingen niet kunnen hebben plaatsgevonden. De feiten vonden plaats in de beslotenheid van het gezin, buiten aanwezigheid van anderen, terwijl aannemelijk is dat het voor de kinderen een zeer grote stap zou zijn om dergelijke gedragingen te bespreken buiten de beslotenheid van het gezin. Daarbij dient nog in aanmerking te worden genomen dat het referentiekader van de kinderen in zoverre mede bepaald werd door wat zij thuis meemaakten; binnen het gezin was slaan kennelijk "normaal".
Voor zover de raadsman heeft willen aanvoeren dat het handelen van verdachte en zijn medeverdachte dient te worden aangemerkt als het geven van een corrigerende tik, overweegt het hof dat reeds op grond van de stelselmatigheid waarmee de handelingen plaatsvonden en in het licht van het bestraffende en vernederende karakter van de handelingen, niet gesproken kan worden van het uitdelen van een corrigerende tik. Evenmin kan de (mogelijke) aanwezigheid van een psychische stoornis bij een of meerdere kinderen een rechtvaardiging vormen voor het tenlastegelegde handelen van verdachte en zijn medeverdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 1 mei 2004 tot en met 26 september 2013 te [plaats] ,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk hun kinderen, te weten
[benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedatum] ) en
[benadeelde 2] (geboortedatum [geboortedatum] ) en
[benadeelde 3] (geboortedatum [geboortedatum] ) en
[benadeelde 4] (geboortedatum [geboortedatum] ) en
[benadeelde 5] (geboortedatum [geboortedatum] ),
hebben mishandeld door
-die [benadeelde 1] te slaan tegen haar billen en benen, althans lichaam, en te knijpen in haar arm(en) en
-die [benadeelde 2] te slaan tegen haar billen en benen, althans lichaam, en te knijpen in haar gezicht en kaken en arm(en) en
-die [benadeelde 3] te slaan tegen zijn billen en benen en te knijpen in zijn arm(en) en (met gebalde vuist) te slaan tegen zijn gezicht en
-die [benadeelde 5] te slaan en stompen tegen haar schouder en gezicht en
-die [benadeelde 4] te slaan tegen zijn gezicht en schouder.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling, begaan tegen zijn kind, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan kindermishandeling binnen hun gezin. Verdachte en zijn medeverdachte hebben tot op heden volgehouden dat er geen sprake is geweest van mishandeling van hun kinderen. Zij zouden hoogstens een paar keer een corrigerende tik hebben uitgedeeld, met name doordat de situatie tussen de kinderen onderling onhoudbaar zou zijn geweest en ingrijpen vereiste, maar daarbij zou het zijn gebleven.
Deze verklaringen staan in schril contrast met de verklaringen van hun kinderen. Zij hebben verklaard dat zij regelmatig door verdachte en zijn medeverdachte werden mishandeld om uiteenlopende redenen. Het mishandelen bestond voornamelijk uit het slaan tegen billen, benen en gezicht en het knijpen in het gezicht en de armen. Deze handelingen veroorzaakten pijn en letsel, maar ook een zeer vernederende en onaangename beleving bij de kinderen.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben met hun handelen jarenlang niet alleen de lichamelijke, maar ook de psychische integriteit van hun kinderen geschonden.
De gebeurtenissen hebben plaatsgehad in de woning van het gezin, terwijl de kinderen zich juist bij hun ouders en in hun woning zonder enig voorbehoud veilig en geborgen zouden moeten kunnen voelen. De kinderen waren ten tijde van de mishandelingen nog op een leeftijd dat zij in sterke mate afhankelijk waren van hun ouders.
Uit de stukken en ter zitting van het hof is gebleken dat de slachtoffers door de mishandelingen psychische schade hebben opgelopen. De slachtoffers hebben ter zitting van het hof treffend uiteengezet welke gevolgen het bewezen verklaarde handelen voor hen heeft gehad en welke gevolgen zij daar tot op de dag van vandaag van ondervinden.
Het moet verdachte en zijn medeverdachte ernstig worden aangerekend dat zij hun kinderen gedurende vele jaren, een groot deel van hun jeugd bestrijkend, niet de geborgenheid en veiligheid hebben geboden die zij nodig hadden.
Tijdens de zitting heeft hebben verdachte en de medeverdachte er geen blijk van gegeven dat zij inzien dat hun handelen laakbaar is, noch dat zij zich er bewust van zijn welke gevolgen dit handelen heeft gehad en nog heeft op de persoonlijke ontwikkeling van hun kinderen.
Verdachte is, zo is gebleken uit het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 november 2018, niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel veroordeeld.
Het hof acht, ook als in aanmerking wordt genomen dat er nog een aantal kinderen bij verdachte en zijn medeverdachte in huis woont, gelet op de aard, ernst en de duur van de feiten oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend en geboden. Verdachte en zijn medeverdachte hebben jarenlang een onveilige situatie voor de kinderen geschapen en in stand gehouden, waarvan de gevolgen tot op heden doorwerken in de levens van de slachtoffers. De toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht of een geheel voorwaardelijke straf, zoals door de raadsman bepleit, of een lichtere straf of een andere strafmodaliteit, zoals gevorderd door de advocaat-generaal en opgelegd door de rechtbank, komt, gezien de duur en de stelselmatigheid van de mishandelingen, de vernederende wijze waarop de mishandelingen plaatsvonden en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers, niet in aanmerking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.521,21, bestaande uit
€ 7.500,- immateriële schade en € 21,21 reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 21,21, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen (mishandeling) voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 21,21, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen (mishandeling) voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen (mishandeling) voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.000,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen (mishandeling) voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.022,40, bestaande uit
€ 7.000,- aan immateriële schade en € 22,40 reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de vordering van de benadeelde partij ter zake van immateriële schade als gevolg van het bewezenverklaarde handelen (mishandeling) voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 1.000,-. Verdachte is met medeverdachte [medeverdachte] naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op € 22,40, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 21,21 (eenentwintig euro en eenentwintig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 september 2013.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 september 2013.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 september 2013.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 september 2013.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 22,40 (tweeëntwintig euro en veertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 september 2013.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. W.M. van Schuijlenburg en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 20 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.