ECLI:NL:GHARL:2018:10968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
200.233.663
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en uitleg convenant met niet-wijzigingsbeding en zorgkorting

In deze zaak betreft het een hoger beroep over de wijziging van kinderalimentatie en de uitleg van een convenant tussen partijen. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 november 2017, waarin de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 19 juli 2017 op nihil is vastgesteld. De vrouw betwist de uitleg van een niet-wijzigingsbeding en de toepassing van een zorgkorting door de rechtbank. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 23 augustus 2006, en zij hebben samen twee minderjarige kinderen. In het echtscheidingsconvenant van 19 juli 2006 zijn afspraken gemaakt over de kinderalimentatie, die later zijn gewijzigd. De man heeft verweer gevoerd tegen de grieven van de vrouw en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen niet-wijzigingsbeding is overeengekomen en dat de zorgkorting van 25% correct is toegepast. De grieven van de vrouw falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.233.663
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 443032)
beschikking van 18 december 2018
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.S.J.. Speijer te Mijdrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 15 november 2017 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 februari 2018;
- het verweerschrift met één productie;
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 22 februari 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Speijer van 10 oktober 2018 met producties;
- een journaalbericht van mr. Scheffer van 2 november 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 november 2018 plaatsgevonden. Namens de vrouw is haar advocaat verschenen. De man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de man zijn tijdens de mondelinge behandeling pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is op [datum] ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 23 augustus 2006 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] (verder: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit. De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
Bij echtscheidingsconvenant van 19 juli 2006, dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 23 augustus 2006, zijn partijen - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:
(…)
4.
Partijen stellen vast dat het eigen aandeel in de kosten van de kinderen, exclusief premie voor de ziektekostenverzekering, volgens de daarvoor geldende tabellen tenminste € 1.215,= per maand bedraagt.
Vanwege zijn inkomen (maximaal € 2.450,= bruto per maand) is de man vooralsnog slechts in staat om met een bedrag van € 470,= per maand (€ 235,= per kind) bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen.
De man is verplicht om deze kinderalimentatie te voldoen vanaf het moment waarop partijen formeel zullen zijn gescheiden.
De door de man te betalen kinderalimentatie van € 235,= per kind per maand zal echter worden verhoogd met de renteopbrengsten die de man ingevolge artikel 6 lid 2 ontvangt.
De totale bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van der partijen minderjarige kinderen komt daarmee op een bedrag van € 307,= per kind per maand.
5.
De in het vorige lid genoemde kinderalimentatie zal tot een bedrag van € 235,= per kind per maand zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW voor het eerst per 1 januari 2007.
(…)
3.4
Bij beschikking van 29 oktober 2008 heeft de rechtbank Utrecht, met wijziging van de beschikking van 23 augustus 2006, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 25,- per kind per maand voor de periode van 13 juli 2007 tot 31 december 2007 en met ingang van 1 januari 2008 op € 185,- per kind per maand.
3.5
Bij akte van kwijtscheldingen ten titel van betalingen (verder: de akte) van 26 mei 2010 zijn partijen - voor zover thans van belang - het volgende overeengekomen:
(…)
Nemen in aanmerking:
Op 29 oktober 2008 heeft de rechtbank Utrecht beschikt inzake de kinderalimentatie. Voor de kosten van de verzorging en opvoeding van de beide kinderen is de man vanaf 1 januari 2008 een (te indexeren)bedrag per kind per maand verschuldigd, verhoogd met de rente opbrengsten die de man ingevolge een rentedragende lening aan de vrouw ontvangt. Een en ander is tot mei/juni 2009 geregeld c.q. betaald, door een kwijtschelding op de lening en verrekening van het destijds teveel betaalde.
Op 18 juni 2009 is vervolgens de alimentatie vanaf 1 juni 2009 tot en met 31 augustus 2009 verrekend. Per laatstgemelde datum was de hoofdsom pro resto 38.405,31 euro groot. Op
22 maart 2010 is 1.000,- door de vrouw afbetaald zodat de hoofdsom per die datum pro resto 37.405,31 euro was.
Van het jaar 2009 staat nog een maand alimentatie open en van 2010 is t/m de maand mei betaald. Per een juni 2010 staat aldus een bedrag van 384,44 (tarief 2009) aan alimentatie en 124,68 aan rente open. Na verrekening van gemelde achterstand komt de hoofdsom van de geldschuld aldus op36.636,4en is de alimentatie voor 2009 geheel en voor 2010 t/m de maand mei voldaan.
Partijen komen, onder verwijzing naar bovenstaande, volgende overeen:
1. De alimentatie wordt de komende 7 jaar met ingang van de maand juni 2010 door de man maandelijks betaald door het aan het begin van de maand verschuldigde te verrekenen met de hoofdsom, zodat voor wat betreft de vrouw sprake is van aflossingen op haar schuld aan de man. Partijen hebben t/m het jaar 2017 een schema van aflossing op (laten) maken welk schema door partijen wordt getekend.
2. Partijen gaan verder uit van een (vaste) indexering per jaar uitgaande van de gemiddelde indexatie over de jaren 2000 t/m 2009 (cijfers LBIO). Dit komt op een percentage van 2,67. Ook zal op maandbasis rekening gehouden worden met het, ten gevolge van de aflossingen, afnemend bedrag aan rente. De rentebetalingen en terugbetalingen daarvan blijven gedurende de 7 jaar in stand.
3. De aflossingsgronden van artikel 6 lid 2 van het echtscheidingsconvenant komen te vervallen. Wanneer de schuld (medio juni 2017) geheel is ingelost, is gemeld convenant en de beschikking van de rechtbank van 29 oktober 2008 weer van toepassing.
4. Deze overeenkomst wordt door partijen onverkort nagekomen ongeacht eventuele wijzigingen in de draagkracht der partijen.
(…)

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, met wijziging van de beschikking van 23 augustus 2006 (alsmede het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant van 19 juli 2006) en de beschikking van 29 oktober 2008 met ingang van 19 juli 2017, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 19 juli 2017 bepaald op nihil.
Voor het overige heeft de rechtbank de beschikking van 23 augustus 2006 (alsmede het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant van 19 juli 2006) en de beschikking van
29 oktober 2008 gehandhaafd.
4.2
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op het niet-wijzigingsbeding (grieven I en II) en de door de rechtbank gehanteerde zorgkorting (grief III).
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel zijn verzoek af te wijzen, dan wel zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 19 juli 2017 te bepalen op een bedrag dat het hof juist acht, kosten rechtens.
4.3
De man voert daartegen verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

Niet-wijzigingsbeding/uitleg van de akte5.1 Het hof stelt voorop dat de kern van het geschil tussen partijen de uitleg betreft van artikel 4 van de akte.
5.2
De vrouw stelt zich op het standpunt dat artikel 4 van de akte een niet-wijzigingsbeding betreft als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW.
5.3
De man voert daartegen aan dat hetgeen partijen zijn overeengekomen in de akte geen niet-wijzigingsbeding is in de zin van artikel 1:159 lid 3 BW. De verplichtingen die uit artikel 4 volgen zien volgens de man slechts op de desbetreffende akte, meer specifiek op de verrekenperiode waarbinnen de schuld diende te worden afgelost (een periode van zeven jaar).
5.4
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat partijen in artikel 4 van de akte geen niet-wijzigingsbeding als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW zijn overeengekomen, nog daargelaten of ten aanzien van kinderalimentatie een (rechtsgeldig) niet-wijzigingsbeding kan worden overeengekomen. Het hof sluit, na eigen onderzoek, aan bij hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen en maakt deze overweging tot de zijne. De verplichtingen en de rechtsgevolgen die uit artikel 4 van de akte volgen, strekken aldus niet verder dan “deze overeenkomst”, te weten de akte en de in die akte genoemde periode van zeven jaar. Na ommekomst van deze aflossingsperiode is de beschikking van de rechtbank van 29 oktober 2008 herleefd en stond het de man vrij om - wegens gewijzigde omstandigheden - een nieuwe beoordeling van de kinderalimentatie te verzoeken, zo volgt mede uit artikel 3 van de akte. Anders dan de vrouw heeft aangevoerd, zijn in de door haar overgelegde e-mail van de man aan de vrouw van 12 mei 2010 (productie A bij het hoger beroepschrift) geen aanwijzingen te vinden dat ook na de verrekenperiode van zeven jaar geen wijziging van de kinderalimentatie zou mogen worden verzocht. Het hof is met de man van oordeel dat het woordje “over” in de tweede zin van deze e-mail zo moet worden begrepen dat gedurende de gehele in de akte afgesproken periode (van zeven jaar) ten aanzien van de kinderalimentatie niets mocht worden gewijzigd. Ook het woordje “dan” in diezelfde zin verwijst naar (een moment) in de toekomst, namelijk de verrekenperiode die op het moment van het schrijven van deze e-mail nog moest aanvangen en waarin het inkomen van de man mogelijk lager zou kunnen zijn. Het beroep van de vrouw op de door haar overgelegde e-mail van de toenmalige raadsman van de man aan de man van 20 mei 2010 (productie B bij het hoger beroepschrift) biedt evenmin steun voor de uitleg die de vrouw aan artikel 4 van de akte wenst te geven. In deze e-mail staat vermeld dat de vrouw in de overeenkomst van partijen de zin opgenomen wenste te zien “De overeenkomst wordt door de man en de vrouw onverkort nagekomen ongeacht wijziging in inkomsten.” Deze zin is in iets aangepaste bewoordingen in artikel 4 van de akte opgenomen. De toenmalige raadsman heeft met betrekking tot die zin aan de man geschreven dat de man met die bepaling een risico liep waar hij de man al voldoende op had gewezen, waarbij de man had aangegeven die passage toch te willen opnemen. Ook uit deze e-mail blijkt slechts dat de toenmalige raadsman de man heeft gewezen op de risico’s die tijdens de verrekenperiode konden ontstaan, te weten een wijziging in het inkomen van de man. Gelet op het voorgaande falen de grieven I en II.
Vermindering met de zorgkorting
5.5
Grief III ziet op het door de rechtbank toegepaste zorgkortingspercentage van 25.
5.6
Volgens de vrouw heeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met een zorgkorting van 25%. Zij stelt zich op het standpunt dat de man geen aanspraak heeft op zorgkorting, nu hij al jarenlang de vastgestelde zorgregeling structureel niet nakomt. Subsidiair stelt de vrouw dat de man maximaal aanspraak kan maken op een zorgkorting van 15%.
5.7
De man voert daartegen gemotiveerd verweer.
5.8
Het hof overweegt als volgt. De kosten van de verdeling van de omgang worden in aanmerking genomen als een percentage van de behoefte, de zorgkorting. Het percentage van de zorgkorting is afhankelijk van de frequentie van de omgang.
Het hof is van oordeel dat de vrouw, gelet op de gemotiveerde betwisting door de man, niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een omgangsregeling die structureel minder is dan gemiddeld twee dagen per week. Aldus kan de man aanspraak maken op een zorgkorting van 25%. Grief III faalt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
15 november 2017.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en M.J. Stolwerk
en is op 18 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.