ECLI:NL:GHARL:2018:10963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
21-000606-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor (mede)plegen van smaad door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van smaad jegens [benadeelde 1] en [benadeelde 2]. Het hof heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de tenlastegelegde smaad, omdat de exacte bewoordingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen niet zijn aangetroffen in het procesdossier. De verdachte ontkende de beschuldigingen en het hof concludeerde dat de uitlatingen van de verdachte niet dezelfde smadelijke strekking hadden als de tenlastelegging. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het ten laste gelegde handelen. De vordering van [benadeelde 2] werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij zich niet opnieuw had gevoegd in hoger beroep. Het hof heeft de zaak in zijn geheel opnieuw beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000606-17
Uitspraak d.d.: 17 december 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 31 januari 2017 met parketnummer 16-076134-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1941,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 december 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. H. Seton, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje ten laste gelegde. Hoger beroep tegen deze deelvrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren ten aanzien van het onder het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje ten laste gelegde.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 februari 2015 tot en met 6 november 2015 te Soest, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (een groot aantal) mededeling(en) en/of opmerking(en) op internet geplaatst en/of tentoongesteld en/of verspreid, waaronder:
- " [benadeelde 2] heeft de boeken van mijn overleden vrouw verduisterd"
en/of
- "de vraag is niet dat, maar wanneer één van de 30 opgelichte [auteurs van benadeelde 2] in [plaats] uit de bosjes opduikt met een blik benzine en een doosje lucifers, omdat zij of hij om financiële redenen dit alternatief meer zekerheid vonden bieden dan gerechtheid zoeken via de rechter." en/of
- " [naam 1] is een narcistische borderliner" en/of
- "het uit de markt werken van de malafide onderneming van [naam 1] en [naam 2] [benadeelde 1] " en/of - "oplichters", waarbij hij, verdachte, een of meerdere foto('s) van die [benadeelde 1] heeft geplaatst en/of
-'"Wie anders dan een neo-nazi kan zo gek of gefrustreerd en ziek zijn om dit in 1980 vertaalde boek met de dikte van een Statenbijbel nog eens in 2014 te willen uitgeven" en/of - "de in [plaats] wonende [benadeelde 1] die in het verleden in [plaats] en [plaats] actief was voor het fascistische Jongeren Front Nederland",althans woorden van gelijke smadelijke aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Verdachte wordt -kort gezegd- verweten dat hij smaad heeft gepleegd jegens [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] door op internet het volgende bericht te hebben geplaatst: “ [benadeelde 2] heeft de boeken van mijn overleden vrouw verduisterd” (eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging).
Uit het dossier en het verhandelde te terechtzitting leidt het hof onder meer het volgende af.
Op 9 juli 2015 heeft [benadeelde 1] , uitgever en eigenaar van [benadeelde 2] , aangifte gedaan van bedreiging, smaad en/of laster gepleegd door verdachte. Aangever heeft onder meer verklaard dat op 5 juni 2015 een e-mail is gestuurd aan een auteur verbonden aan zijn uitgeverij. In die e-mail wordt de auteur nadrukkelijk opgeroepen geen zaken met hen te doen omdat men er mee bezig is zijn uitgeverij eruit te kegelen wegens smaad, verduistering enzovoort. Op 6 juni 2015 zag aangever op Facebook dat er een account was aangemaakt onder de naam [accountnaam] . Op deze Facebook pagina worden regelmatig mededelingen gepost die schadelijk zijn voor zijn bedrijf. Als je de eerste letters neemt van de naam van de pagina krijg je het woord “ [afkorting accountnaam] ”.
Aangever heeft bij zijn aangifte een aantal bijlagen gevoegd waaronder een op de Facebook pagina van [afkorting accountnaam] geplaatst bericht van [betrokkene 1] , auteur te Baarn met als titel ‘Onder de toonbank’. In dit bericht staat onder andere: “ [naam 3] legt het allemaal nog maar eens haarfijn uit in de bodemprocedure die hem wegens verduistering te wachten staat” (p. 38 procesdossier).
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de Facebook site [afkorting accountnaam] staat voor [accountnaam] en is opgericht door [betrokkene 2] of diens vertegenwoordig(st)er en dat [betrokkene 2] de initiatiefnemer van de site was. Verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 2] kent. Verder heeft hij verklaard dat hij op die Facebook site [afkorting accountnaam] . en in privé-correspondentie naar in ieder geval [betrokkene 2] , informatie heeft verspreid over de heer [benadeelde 1] of [benadeelde 2] .
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard: “Het enige belangrijke dat in het dossier voorkomt is wat er achter het eerste gedachtestreepje
(het hof begrijpt: van de tenlastelegging)staat. (…) Wat er bij het eerste gedachtestreepje staat, is terecht. Ik zal daar voor blijven vechten met het openbaar ministerie, omdat het openbaar ministerie geen gehoor heeft willen geven aan het klaagschrift van mijn advocaat met betrekking tot mijn aangifte van verduistering. Het is een sepot geworden”.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij zich niet kan herinneren of hij de bewoordingen zoals weergegeven onder het eerste gedachtestreepje van de tenlastelegging heeft geopenbaard op internet, en heeft hij ontkend dat de kwestie van de vrouwenbibliotheek van zijn overleden echtgenote is afgehandeld met [benadeelde 1] .
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte aangifte van verduistering van de vrouwenbibliotheek (
het hof begrijpt: een bibliotheek met 750 boeken van feministische aard) van zijn overleden echtgenote heeft gedaan. Verdachte vindt dat [benadeelde 2] die boeken, die de uitgeverij in bewaring had, in strijd met gemaakte afspraken heeft weggemaakt of weggegeven en aldus heeft verduisterd, zoals hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard. Dit ondanks dat de zaak is geseponeerd.
Zoals bij de behandeling ter terechtzitting van het hof aan de orde is gesteld, heeft het hof noch in de aangifte met bijlagen van [benadeelde 1] noch elders in het procesdossier, afschriften van op internet geplaatste berichten/mededelingen aangetroffen met de precieze bewoordingen zoals tenlastegelegd (onder het eerste gedachtestreepje).
Nu verdachte ontkent deze bewoordingen op internet te hebben geuit en de uitlating “
[naam 3] legt het allemaal nog maar eens haarfijn uit in de bodemprocedure die hem wegens verduistering te wachten staat”, naar het oordeel van het hof geen woorden van gelijke smadelijke aard en/of strekking zijn als de in de tenlastelegging opgenomen woorden “
[benadeelde 2] heeft de boeken van mijn overleden vrouw verduisterd”, kan niet worden bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.217,16. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade. De vordering is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.217,16. De vordering is niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd zodat deze thans niet meer ter beoordeling van het hof staat.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het onder het tweede tot en met het zevende gedachtestreepje van het ten laste gelegde;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht;
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M.L.P. van Cruchten en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Bresser, griffier,
en op 17 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 17 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
mr. C.J. Broersma, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.