Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren op parkeergelegenheid met ander doel dan aangegeven wijze”, welke gedraging zou zijn verricht op 3 april 2016 om 12:53 uur op de Kaai te Veere met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. De betrokkene is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter. Als aanwonende van de Kaai is in hij in bezit van een ter plekke geldende parkeervergunning. Vanwege het feit dat alle reguliere parkeerplekken bezet waren, heeft hij op de bewuste dag zijn voertuig om 11:45 uur geparkeerd op een parkeerplek waar voor maximaal 30 minuten mag worden geparkeerd en hiertoe zijn parkeerschijf ingesteld. Wanneer de betrokkene om 12:10 uur weer wil vertrekken, ziet hij dat zijn voertuig geblokkeerd is door het voertuig van zijn buurman. Uit hetgeen de betrokkene gedurende de procedure naar voren heeft gebracht, blijkt sprake te zijn van een reeds langdurend conflict tussen hem en zijn buurman over het parkeren op deze parkeerplek. Vanwege voornoemde blokkade was het voor de betrokkene niet mogelijk om zijn voertuig binnen de maximaal toegestane parkeerduur weg te halen. Op het verzoek van de betrokkene om diens voertuig weg te halen, geeft de buurman geen gehoor. Juist op dat moment komen twee verbalisanten aanlopen die deze blokkade constateren. De betrokkene heeft aan hen doorgegeven dat de buurman zijn voertuig niet wilde verplaatsen. Vanwege het feit dat de betrokkene haast had en de situatie niet wilde laten escaleren, is de betrokkene te voet naar een afspraak vertrokken met het vertrouwen dat de verbalisanten het een en ander netjes zouden afhandelen. De verbazing was dan ook groot toen de betrokkene bij terugkeer naar zijn voertuig om ongeveer 13:10 uur een bekeuring op zijn ruit aantrof. Deze bekeuring was overigens reeds uitgeschreven om 12:53 uur en niet om 13:00 uur, zoals de verbalisant verklaart. Bovendien vindt de betrokkene de parkeersituatie op de desbetreffende parkeerplek niet duidelijk. Als een parkeerschijf gebruikt moet worden, dan had hier een bord parkeerschijfzone moeten staan, hetgeen niet het geval is. De betrokkene voelt zich gekrenkt in zijn rechtvaardigheidsgevoel en had graag gezien dat niet hij, maar de buurman, een boete opgelegd had gekregen.
3. In zaken op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder d, sub 2°, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
“De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…)
d. op een parkeergelegenheid: (…)
2°. op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven; (…)”
5. Niet in het geding is dat de betrokkene zijn voertuig heeft geparkeerd op een plek waar dit voor maximaal 30 minuten was toegestaan en dat daarbij deze maximale tijdsduur is overschreden. Met andere woorden, de onderhavige gedraging staat vast. Nu voor parkeren op de desbetreffende parkeerplek het gebruik van een parkeerschijf niet is voorgeschreven, kan in het midden blijven of de betrokkene zijn parkeerschijf zichtbaar achter de voorruit had geplaatst. Het hof dient, gelet op het gevoerde verweer, te beoordelen of er sprake is van omstandigheden die meebrengen dat het opleggen van een sanctie niet billijk is.
6. De betrokkene heeft aangevoerd dat hij zich wel had willen houden aan de maximaal toegestane parkeertijd, maar dat hij hiertoe, door toedoen van zijn buurman, de mogelijkheid niet had. Het hof vat het verweer van de betrokkene dan ook op als een beroep op overmacht.
7. Een geslaagd beroep op overmacht kan leiden tot het oordeel dat de gedraging is verricht onder zodanige omstandigheden dat de sanctie achterwege zou moeten blijven. Aan een dergelijk beroep dient ten minste de eis te worden gesteld dat feiten en omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de bestuurder onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan.
8. In het dossier bevindt zich een aanvullend proces-verbaal van de verbalisant waarin hij - onder meer - het volgende verklaart:
"Ik zag dat op zondag 3 april 2016 omstreeks 12:20 uur de personenauto van de heer [betrokkene] geblokkeerd werd door een personenauto. Deze personenauto, waar mij het kenteken van ontbreekt, is vermoedelijk van de ondernemer werkzaam op het adres [a-straat 1] te [A] , cafetaria [B] . Ik zag dat de personenauto met knipperlichten aan zodanig geparkeerd stond dat dit voor het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] belemmerend kon zijn."
9. Op basis van deze verklaring, in combinatie met hetgeen de betrokkene hieromtrent zelf naar voren heeft gebracht, kan worden vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene dusdanig geblokkeerd was door een ander voertuig dat het niet mogelijk was voor de betrokkene om zijn voertuig te verplaatsen. Of de betrokkene de eigenaar van het blokkerende voertuig heeft verzocht om de blokkade op te heffen, maar dat hieraan geen gehoor is gegeven, kan, gelet op het hierna volgende, in het midden blijven.
10. De verbalisant verklaart in zijn aanvullende verklaring voorts:
"Ik ben vervolgens de [B] binnen gelopen waar ik de eigenaar van de personenauto (het hof begrijpt: de personenauto die voor de blokkade zorgde) heb aangesproken. Ik heb de eigenaar verzocht zijn voertuig in één van de vakken te plaatsen. Hier had hij ook een geldige vergunning voor. De eigenaar gaf hier vervolgens gehoor aan. Wel gaf hij aan dat [betrokkene] regelmatig zijn personenauto op de 30min max vakken parkeert. Dit doet hij volgens de eigenaar van de [B] om te provoceren. Op ditzelfde moment liep [betrokkene] naar de [B] en riep iets naar de eigenaar. Ik dacht dat [betrokkene] zijn personenauto ging verplaatsen, omdat hier nu wel de gelegenheid voor was. Dit deed hij niet en liep weg. Ik heb vervolgens aangebeld op het adres [a-straat 2] te [A] . Dit deed ik om [betrokkene] nog een kans te geven om zijn personenauto te verplaatsen in een parkeervak voor vergunninghouders. Ik zag dat niemand opendeed. Ik heb toen de beslissing genomen om vanaf dat moment 30 minuten te wachten. Ik, verbalisant, geef aan dat ik 12:21 uur ter plaatse was. Hetzelfde voertuig, dat in de tussentijd niet is verplaatst, stond er 13:00 uur nog steeds. Ik ben toen overgegaan tot verbaliseren."
11. Het hof merkt allereerst op dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkene is om zich te houden aan de voor hem geldende verkeersregels en verkeerstekens. Van een verwarrende parkeersituatie ter plekke is niet gebleken. Uit de zich in het dossier bevindende foto's blijkt dat de desbetreffende parkeerplek voorzien is van duidelijke bebording (bord E4 met onderbord) waaruit volgt dat op de parkeerplek voor maximaal 30 minuten mag worden geparkeerd. Van enige onduidelijkheid hieromtrent bij de betrokkene blijkt ook niet. Van de betrokkene mag dan ook worden verwacht dat hij er alles aan doet om de maximale parkeerduur niet te overschrijden.
12. Uit de op ambtsbelofte opgemaakte aanvullende verklaring van de verbalisant blijkt niet dat de betrokkene dit heeft gedaan. Op verzoek van de verbalisant is de blokkade opgeheven. Nadien loopt de betrokkene naar de tegenover de parkeerplek gelegen cafetaria en roept iets naar de eigenaar. De betrokkene moet aldus hebben gezien dat zich op dat moment de mogelijkheid voordeed om zijn voertuig te verplaatsen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt en is weggelopen. De betrokkene heeft zich met deze handelwijze willens en wetens onttrokken aan zijn verplichting om zijn voertuig niet in strijd met het aldaar geldende parkeerverbod te parkeren. De verbalisant heeft om 12:20 de blokkade geconstateerd, hierop actie ondernomen en was omstreeks 12:21 weer ter plaatse. Om 12:53 uur is de inleidende beschikking uitgeschreven. De maximale parkeerduur is aldus overschreden, terwijl er op dat moment geen sprake meer was van een blokkade van het voertuig van de betrokkene. De door de betrokkene geschetste overmachtssituatie deed zich tussen 12:21 uur en 12:53 uur dan ook niet (meer) voor. Het beroep op overmacht faalt.
13. Dat ook andere weggebruikers, waaronder zijn buurman, zich niet houden aan het parkeerverbod maakt - wat hier verder ook van zij - niet dat aan de betrokkene geen sanctie kan worden opgelegd voor de onderhavige gedraging. Dat andere weggebruikers, waaronder de buurman, zich ook niet houden aan het parkeerverbod en zonder sanctie zouden zijn gebleven, brengt - wat hier verder ook van zij - niet mee dat de betrokkene, die de gedraging heeft verricht, daarvan ook gevrijwaard zou moeten blijven.
14. Immers, van schending van het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de betrokkene zou slechts dan sprake zijn indien zonder (juridisch) geldige reden ten nadele van de betrokkene zou zijn afgeweken van het met betrekking tot gedragingen als de onderhavige geldende beleid (vlg. Hof Leeuwarden 8 oktober 2003, WAHV 03/598, VR 2004, 19). Daarvan is het hof niet gebleken.
15. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof de sanctie terecht aan de betrokkene opgelegd. De beslissing van de kantonrechter wordt bevestigd.