ECLI:NL:GHARL:2018:1092

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
200.217.877
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een onafhankelijke derde tot bewindvoerder in plaats van een familielid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de benoeming van een bewindvoerder voor [onderbewindgestelde]. De verzoeker, die een broer is van [onderbewindgestelde], heeft in hoger beroep gegriefd tegen de eerdere beschikking van de kantonrechter van 10 maart 2017, waarin AV Inkomensbeheer als bewindvoerder was benoemd. De verzoeker stelt dat hij zelf als bewindvoerder moet worden benoemd, omdat hij al jarenlang het vermogen van [onderbewindgestelde] beheert en de voorkeur van de familie is om het beheer in eigen handen te houden. Het Openbaar Ministerie en Stichting Abrona, die ook betrokken zijn bij de zorg voor [onderbewindgestelde], hebben verweer gevoerd en pleiten voor de continuïteit van het huidige beheer door AV Inkomensbeheer.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de betrokkenheid van de familie en de zorgen over de financiële ruimte van [onderbewindgestelde]. Het hof oordeelt dat de benoeming van een onafhankelijke derde tot bewindvoerder, in dit geval AV Inkomensbeheer, in het belang van [onderbewindgestelde] is. De betrokkenheid van de familie heeft geleid tot spanningen en het hof acht het ongewenst dat verzoeker, die al jarenlang ontevreden is over de samenwerking met Abrona, tot bewindvoerder wordt benoemd. De beslissing van de kantonrechter om af te wijken van de wettelijke voorkeursregel wordt door het hof bekrachtigd, omdat de continuïteit van het financieel beheer beter gewaarborgd is met een onafhankelijke derde.

De beschikking van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en het hof verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, waarbij de rechters zijn bijgestaan door de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.877
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 5533510)
beschikking van 1 februari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. W. Kort te Utrecht,
het Openbaar Ministerie in het arrondissement Midden-Nederland,
verweerder, verder te noemen “het Openbaar Ministerie”,
Stichting Abrona,
kantoorhoudende te Huis ter Heide, gemeente Zeist,
verweerder in hoger beroep, verder te noemen Abrona,
advocaat: mr. A.M. van de Lest-van Berkel te Utrecht.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting AV Inkomensbeheer,
gevestigd te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats] ,
[belanghebbende 2],
wonende [woonplaats] ,
[belanghebbende 3],
wonende te [woonplaats] ,
[de mentor/belanghebbende 4],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen [de mentor/belanghebbende 4] ,
[belanghebbende 5],
wonende te [woonplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht) van 10 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 en 2, ingekomen op 2 juni 2017;
  • een brief van [belanghebbende 2] van augustus 2017 met bijlage;
  • een brief van [belanghebbende 1] van 21 augustus 2017;
  • een brief van [belanghebbende 3] van 25 augustus 2017;
  • het verweerschrift van Abrona met producties 1 tot en met 6;
  • een brief van [de mentor/belanghebbende 4] van 30 augustus 2017;
  • een brief van AV Inkomensbeheer van 30 augustus 2017;
  • een brief van mr. Van de Lest-van Berkel van 31 augustus 2017 met productie 5;
  • een journaalbericht van mr. Kort van 22 november 2017 met producties 3;
  • een brief van [belanghebbende 1] van 1 december 2017;
  • een journaalbericht van mr. J.H. Vegter namens mr. Van de Lest-van Berkel van 4 december 2018 met productie 7 en
  • een journaalbericht van mr. J.H. Vegter namens mr. Van de Lest-van Berkel van 6 december 2018 met productie 8.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 december 2017 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • verzoeker en zijn advocaat mr. Kort;
  • [medewerker 1 Abrona] en [medewerker 2 Abrona ] namens Abrona met mr. Vegter namens advocaat mr. Van de Lest-van Berkel;
  • [medewerker AV Inkomensbeheer] , namens AV Inkomensbeheer;
  • [belanghebbende 2] en
  • [belanghebbende 5] .

3.De feiten

3.1
Verzoeker en alle belanghebbenden – behoudens AV Inkomensbeheer – zijn broers en zussen van [onderbewindgestelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , wonende te [woonplaats] , verder te nomen: [onderbewindgestelde] .
3.3
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 21 november 2016, heeft de officier van justitie verzocht een bewind in te stellen over de goederen die (zullen) toebehoren aan [onderbewindgestelde] met benoeming van AV Inkomensbeheer tot bewindvoerder.
3.4
Door de mentor voornoemd, is vervolgens een verzoek ingediend tot zijn ontslag als mentor en tot benoeming van een opvolgend mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij voormelde beschikking van 10 maart 2017 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [onderbewindgestelde] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand, AV Inkomensbeheer benoemd tot bewindvoerder en de beloning is vastgesteld op de tarieven die hiervoor zijn bepaald.
Het verzoek tot ontslag van de mentor is aangehouden tot uiterlijk 7 april 2017.
4.2
Verzoeker is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van deze beschikking van 10 maart 2017. Deze grieven hebben betrekking op de benoeming van AV Inkomensbeheer. Verzoeker verzoekt het hof - na aanpassing van het verzoek tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep - de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de benoeming van AV Inkomensbeheer tot bewindvoerder en het verzoek van de officier van justitie op dit punt af te wijzen en te bepalen dat verzoeker in de plaats van AV Inkomensbeheer als bewindvoerder wordt benoemd.
4.3
Abrona voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en te bepalen dat AV Inkomensbeheer als bewindvoerder blijft aangesteld.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel wordt, tenzij lid 3 is toegepast, indien de rechthebbende is gehuwd, een geregistreerd partnerschap is aangegaan of anderszins een levenspartner heeft, bij voorkeur de echtgenoot, geregistreerd partner, dan wel een andere levensgezel tot bewindvoerder benoemd. Is het voorgaande niet van toepassing, dan wordt bij voorkeur een van zijn ouders, kinderen, broers of zusters tot bewindvoerder benoemd.
5.2
Tegen de onderbewindstelling als zodanig is geen hoger beroep ingesteld door verzoeker. De onderhavige procedure heeft uitsluitend betrekking op de te benoemen bewindvoerder.
5.3
Verzoeker stelt dat [onderbewindgestelde] inmiddels negentien jaar woonachtig is bij en begeleiding heeft van Abrona. Op verzoek van hun in 1993 overleden moeder beheert hij het vermogen van [onderbewindgestelde] , inmiddels dus al meer dan twintig jaar.
Hij betwist dat hij [onderbewindgestelde] te weinig ruimte geeft om zichzelf verder te ontwikkelen en dat zijn samenwerking met Abrona onvoldoende is. In de door hem ingestelde klachtenprocedure heeft de klachtencommissie geoordeeld dat de familie door Abrona onvoldoende betrokken is bij de aanvraag tot onderbewindstelling (productie 2). Ook is het onjuist dat hij zijn afspraken over informatieverschaffing ten aanzien van het beheer van het vermogen van [onderbewindgestelde] niet nakomt: hij heeft volledige inzage gegeven over 2016 en hij zal zijn volle medewerking geven aan het toezicht van de kantonrechter. Begin 2016 heeft de kantonrechter nog vastgesteld dat het beheer van de financiën door hem voldoende is geregeld en daarom is destijds alleen [de mentor/belanghebbende 4] benoemd tot mentor.
Op 21 november 2016 is op instigatie van Abrona een nieuw verzoek tot onderbewindstelling van [onderbewindgestelde] door het Openbaar Ministerie ingediend. De familie van [onderbewindgestelde] heeft de voorkeur uitgesproken om het beheer in familiehanden te houden, mede omdat dat ook kosten bespaart, maar die voorkeur heeft de kantonrechter ten onrechte niet gevolgd.
Volgens verzoeker vindt [onderbewindgestelde] zelf niet dat hij van hem te weinig financiële ruimte krijgt en dat verzoeker te weinig info verstrekt aan Abrona. Aan meer zelfstandigheid van [onderbewindgestelde] kan door Abrona ook worden gewerkt in de situatie dat verzoeker tot bewindvoerder is benoemd. [onderbewindgestelde] heeft het verzoek om een onafhankelijke derde tot bewindvoerder te benoemen niet goed begrepen. Hij heeft niet kenbaar gemaakt dat hij de beslissing bij de kantonrechter laat en niet ongelukkig wordt indien zijn broer niet wordt benoemd tot bewindvoerder, aldus verzoeker.
5.4
Abrona voert verweer en stelt dat de medewerkers van Abrona al sinds 2008 zien dat [onderbewindgestelde] van verzoeker onvoldoende ruimte krijgt om zich te ontwikkelen in het omgaan met zijn financiën. Verzoeker heeft alle mogelijkheden om tot een betere samenwerking te komen met medewerkers van Abrona afgehouden en hij onttrok zich aan overleg. De samenwerking met AV Inkomensbeheer verloopt voor [onderbewindgestelde] vlot en transparant. [onderbewindgestelde] ontvangt inmiddels pensioen en heeft nu voldoende financiële middelen tot zijn beschikking om zelfstandige keuzes te kunnen maken in zijn uitgaven.
[onderbewindgestelde] kreeg in het verleden van verzoeker slecht € 20,- zakgeld per week en moest daarvan nog sparen om bepaalde uitgaven te kunnen doen, terwijl hij € 25,- per week ontving om ontbijt- en lunchboodschappen van te doen. Er waren telkens discussies over de uitgaven en [onderbewindgestelde] moest steeds de bonnetjes aan verzoeker laten zien. Sinds het financieel beheer wordt uitgevoerd door AV Inkomensbeheer, blijkt dat [onderbewindgestelde] meer financiële ruimte heeft dan hem werd voorgehouden door verzoeker. Daardoor is [onderbewindgestelde] van de nodige druk bevrijd.
Abrona verwacht dat [onderbewindgestelde] minder van zijn pensioen zal kunnen genieten wanneer verzoeker tot bewindvoerder wordt benoemd. De conflictsituatie die is ontstaan, wordt dan voortgezet en [onderbewindgestelde] zal dan druk en angst voelen voor boosheid van verzoeker en vrezen voor eventueel verlies van het contact met andere familieleden. Het is in het belang van [onderbewindgestelde] dat iedereen zich neerlegt bij de huidige situatie.
Bij voormeld journaalbericht van 4 december 2017 heeft de advocaat van Abrona een brief van 21 november 2017 van de persoonlijk ondersteuner voor [onderbewindgestelde] aan verzoeker overgelegd. In deze brief vraagt de ondersteuner aan verzoeker om verduidelijking en een verklaring ten aanzien van een aantal transacties met grote bedragen in 2014 en 2015 die door verzoeker zijn verricht in het kader van het beheer van het vermogen van [onderbewindgestelde] , omdat het voor de ondersteuner onduidelijk is waarvoor deze gediend hebben.
5.5
Het hof oordeelt als volgt.
In hoger beroep is [onderbewindgestelde] niet gehoord. Uit de stukken en hetgeen ter zitting van het hof naar voren is gekomen, is gebleken dat [onderbewindgestelde] veel spanningen ervaart in verband met deze procedure en de verschillende standpunten die alle belanghebbenden innemen. Het hof ziet geen aanleiding om [onderbewindgestelde] alsnog op locatie te horen en acht zich voldoende voorgelicht om op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken, te kunnen beslissen.
5.6
Uit de inhoud van de onder 2.1 vermelde brieven van de broers en zussen van [onderbewindgestelde] en uit hetgeen verzoeker en de tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verschenen broer en zus hebben verklaard, leidt het hof af dat zij allen zeer betrokken zijn met hun broer [onderbewindgestelde] , maar dat zij van inzicht verschillen over de vraag of verzoeker dan wel een onafhankelijke instantie moet worden benoemd tot bewindvoerder. De standpunten hieromtrent zijn in de loop van de procedure in eerste aanleg en daarna in hoger beroep steeds verder verhard. Uit de door Abrona in het geding gebrachte stukken, waaronder een sociaal rapport van de stichting MEE en een psychodiagnostisch onderzoek, en uit de verklaringen van de broers en zussen blijkt dat dit grote spanningen veroorzaakt bij [onderbewindgestelde] en dat dit een negatief effect heeft op zijn welbevinden.
Het hof acht aannemelijk dat aan het creëren van zoveel mogelijk zelfstandigheid van en financiële vrijheid voor [onderbewindgestelde] beter gewerkt kan worden met ondersteuning van een onafhankelijke professionele derde dan met een familielid, juist omdat een onafhankelijke derde minder persoonlijk betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken rondom – de verzorging van – [onderbewindgestelde] en daardoor zakelijker kan opereren. Uit de nadere stukken van Abrona in hoger beroep volgt dat de invulling door AV Inkomensbeheer voor [onderbewindgestelde] en voor Abrona prettig verloopt en dat [onderbewindgestelde] nu minder druk dan voorheen ervaart bij het doen van (verantwoorde) financiële uitgaven.
Het hof leidt uit hetgeen verzoeker schriftelijk en mondeling heeft verklaard over de zorg vanuit Abrona voor [onderbewindgestelde] af dat verzoeker inmiddels al vele jaren ontevreden is over de manier waarop Abrona uitgaven deed voor [onderbewindgestelde] en over de manier waarop zij hem daarover informeerden. Het hof acht de verstandhouding tussen verzoeker en Abrona dusdanig verstoord, dat het ongewenst is om verzoeker tot bewindvoerder te benoemen, omdat dit een niet goed werkbare situatie tot gevolg zal hebben.
Voorts is met de benoeming van Abrona de continuïteit van het financieel beheer beter gewaarborgd, hetgeen van belang is nu de broers en zussen inmiddels bijna allemaal ouder dan zeventig jaar zijn.
Tot slot stelt het hof vast dat verzoeker en zijn advocaat niet nader zijn ingegaan op de brief van 21 november 2017 van de persoonlijk ondersteuner van [onderbewindgestelde] die door Abrona is overgelegd. Dat betekent dat er op dit moment nog onduidelijkheid bestaat over de uitvoering van het beheer, terwijl verzoeker en zijn advocaat deze onduidelijkheid hadden kunnen wegnemen door hieromtrent nader te verklaren.
5.7
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de kantonrechter terecht heeft besloten om af te wijken van voornoemde wettelijke voorkeursregel, in de onderhavige situatie inhoudende dat bij voorkeur een broer of zus tot bewindvoerder wordt benoemd, en een onafhankelijke derde te bewindvoerder te benoemen. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 maart 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking (ambtshalve) uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door de griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.U.M. van der Werff en is op 1 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.