ECLI:NL:GHARL:2018:10912

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
K17/210711
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering inzake explosie in militair voertuig in Afghanistan

In deze zaak gaat het om een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klager tegen beklaagde naar aanleiding van een explosie in een militair voertuig, type Bushmaster, op 7 maart 2010 in Uruzgan, Afghanistan. Klager, die ten tijde van het incident soldaat der eerste klasse was, en beklaagde, die korporaal was, bevonden zich in het voertuig tijdens de explosie. Klager beschuldigt beklaagde ervan verantwoordelijk te zijn voor de ontploffing van een handgranaat. Het hof heeft de zaak in raadkamer behandeld op verschillende data, waarbij klager en zijn gemachtigde, alsook de advocaat-generaal, aanwezig waren. Beklaagde heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht om ter terechtzitting te verschijnen.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is om de beschuldiging tegen beklaagde te ondersteunen. De onderzoeken die zijn uitgevoerd, waaronder een oriënterend onderzoek door de Koninklijke Marechaussee, hebben geen nieuwe feiten of bezwaren opgeleverd die een heropening van het onderzoek rechtvaardigen. De verklaringen van klager en beklaagde zijn tegenstrijdig en er zijn geen getuigen die de toedracht van de explosie eenduidig kunnen bevestigen. Het hof concludeert dat de kans op een veroordeling van beklaagde op basis van het huidige dossier gering is.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag van klager afgewezen, omdat niet onomstotelijk is vastgesteld dat beklaagde de handgranaat heeft gegooid of op een andere manier betrokken is geweest bij de explosie. De beslissing is genomen op 17 december 2018, waarbij het hof de afwijzing van het beklag heeft bekrachtigd.

Uitspraak

K17/210711
Beschikking
inzake

[klager] ,

domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
klager,
bijgestaan door mr. S.M. Diekstra, advocaat te Leiden,
tegen

[beklaagde] ,

domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde,
beklaagde,
bijgestaan door mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht,
Op 11 september 2017 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klager. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland om tegen beklaagde geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 12 januari 2018, 13 april 2018 en 16 november 2018 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld.
Bij de behandeling op 12 januari 2018 waren klager en zijn gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
Bij de behandeling op 13 april 2018 was de advocaat-generaal aanwezig. Zij is in raadkamer gehoord. Beklaagde heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht ter terechtzitting ter verschijnen.
Bij tussenbeschikking van 16 april 2018 heeft het hof de beslissing genomen dat sprake is van nieuwe bezwaren in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering en dat nader onderzoek verricht dient te worden.
Bij de behandeling op 16 november waren klager en zijn gemachtigde, alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord. Beklaagde heeft schriftelijk afstand gedaan van het recht ter terechtzitting te verschijnen. De gemachtigde van beklaagde is evenmin verschenen.
De advocaat-generaal heeft, in overeenstemming met het schriftelijk verslag, ter terechtzitting op 16 november 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de klacht.

Het beklag

De gemachtigde van klager heeft op 8 juni 2016 namens klager schriftelijk aangifte gedaan van poging moord, poging doodslag dan wel (zware) mishandeling, althans enig (militair) strafbaar feit, gepleegd door beklaagde op 7 maart 2010 te Uruzgan (Afghanistan).
In deze aangifte verzoekt klager, door tussenkomst van zijn gemachtigde, dat nieuw, althans aanvullend, onderzoek wordt verricht naar de toedracht van de explosie in de Bushmaster.
De officier van justitie heeft de gemachtigde van klager bij brief van 15 mei 2017 meegedeeld dat de Koninklijke Marechaussee naar aanleiding van de aangifte van klager een oriënterend onderzoek heeft ingesteld, dat heeft bestaan uit dossier- en bronnenonderzoek, nader technisch/forensisch onderzoek, het houden van diverse interviews en het opnemen van een verklaring van klager en beklaagde. Uit dit onderzoek zijn geen nieuwe feiten of bezwaren naar voren gekomen op grond waarvan een heropening van het onderzoek kan worden gevorderd ex artikel 255 van het Wetboek van Strafvordering.

De beoordeling van het beklag

Klager kan als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en is derhalve ontvankelijk in zijn beklag.
Korte weergave gebeurtenissen
Klager was ten tijde van het incident soldaat der eerste klasse. Beklaagde was ten tijde van het incident korporaal. Zij waren beiden werkzaam bij de 112 Pantsergeniecompagnie.
Op 7 maart 2010 heeft een ongecontroleerde explosie plaatsgevonden in een militair voertuig, type Bushmaster, dat geparkeerd stond op een Nederlands kamp in de provincie Uruzgan in Afghanistan. Kort voor en tijdens de explosie bevonden zich twee militairen, te weten klager en beklaagde, in de Bushmaster. Ten gevolge van de explosie liepen zij lichte verwondingen op.
Naar aanleiding van dit incident is onderzoek verricht. Daarbij zijn klager en beklaagde, beiden als verdachte aangemerkt van opzettelijke brandstichting dan wel brandstichting. De zaak is ten aanzien van hen beiden in december 2010 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Klager heeft in zijn aangifte verklaard dat hij met een andere invalshoek naar het incident in de Bushmaster is gaan kijken naar aanleiding van de veroordeling van beklaagde op 24 november 2015 (in eerste aanleg) in een andere zaak. Beklaagde zou namelijk tegenover zijn broer (hierna: [broer beklaagde] ), tijdens het onderzoek genaamd TGO Bosrand, hebben verklaard dat hij de bewuste handgranaat heeft gegooid. Beklaagde is op een later moment op deze bekentenis teruggekomen.
Naar aanleiding van deze aangifte heeft de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar) een oriënterend onderzoek, genaamd analyserapport Haines, uitgevoerd.
Visie klager
Klager is op 9 maart 2010 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat beklaagde zijn iPod wilde lenen. Klager heeft hiervoor toestemming gegeven aan beklaagde, maar beklaagde kon de iPod niet vinden op de door klager aangeduide plaats. Klager is vervolgens met beklaagde in de Bushmaster gaan zoeken. Op het moment dat klager op zijn buik wilde gaan liggen om de iPod te zoeken, hoorde hij beklaagde “ [voornaam klager] .. rennen, rennen, rennen” roepen. Klager draaide zijn lichaam om, met zijn gelaat richting de toegangsdeur van het voertuig, en zag een handgranaat liggen. Beklaagde bevond zich op dat moment bij de toegangsdeur.
Klager heeft verklaard dat hij denkt dat beklaagde de handgranaat heeft gegooid, omdat beklaagde achter hem stond en de granaat niet van achter of van de zijkant het voertuig kan zijn in gegooid. Voorts heeft beklaagde meer meters afgelegd dan klager vanaf het moment dat beklaagde naar klager riep dat hij moest gaan rennen. Klager heeft verklaard dat het niet kan zijn dat de granaat achter zijn stoel vandaan is gekomen.
Klager heeft zich naar aanleiding van de voornoemde veroordeling van beklaagde tot zijn huidige gemachtigde gewend met het verzoek de zaak opnieuw te laten bekijken, waarna een cold case rechercheur, genaamd [naam] , zich over de zaak heeft gebogen en een onderzoek, genaamd analyse onderzoek BUMA van 16 mei 2016, heeft uitgevoerd. Kort samengevat stelt [naam] dat de handgranaat niet van buitenaf in de Bushmaster geworpen kan zijn.
Klager heeft in zijn klaagschrift verklaard dat er, gelet op alle bekende feiten en omstandigheden en de nieuwe bezwaren, te weten het nieuwe feit dat beklaagde tegenover [broer beklaagde] heeft bekend dat hij de bewuste granaat heeft gegooid, thans een redelijk vermoeden is dat beklaagde betrokken is geweest bij de aanslag op het leven van klager. Beklaagde dient te worden vervolgd, omdat het om een ernstig misdrijf gaat dat de rechtsorde heeft geschokt.
De gemachtigde van klager heeft in raadkamer verklaard dat er geen enkele reden bestaat om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de vrijwillig afgelegde bekentenis van beklaagde tegenover [broer beklaagde] . Gelet op de korte tijdspanne tussen het zien rollen van de granaat, het aanroepen van klager door beklaagde en het verlaten van de Bushmaster, kan het bijna niet anders zijn dan dat beklaagde de persoon is geweest die de granaat heeft gegooid dan wel heeft geworpen.
Visie beklaagde
Beklaagde is op 9 maart 2010 als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat hij op 6 maart 2010 een handgranaat had gevonden achter het voorwiel van een Mercedes-Benz Soft top.
Op 7 maart 2010 wilde beklaagde de iPod van klager lenen. Klager wist niet meer waar de iPod lag en vermoedde dat deze in de Bushmaster lag. Klager ging op een gegeven moment met beklaagde zoeken naar de iPod in de Bushmaster. Toen klager de iPod niet kon vinden, zag beklaagde klager naar de boordschutterplaat lopen en zag hij dat klager op één knie ging zitten. Klager was met zijn handen van alles aan het betasten. Klager was in de buurt van de bestuurdersstoel bezig. Beklaagde stond één meter achter klager. Toen klager aan het rommelen was, zag beklaagde een handgranaat rollen. Deze handgranaat zou vanuit de rechterzijde ter hoogte van de rechtervoet van klager zijn gekomen. Beklaagde riep vervolgens “Ren, [voornaam klager] , ren”, waarna beklaagde zo snel mogelijk de Bushmaster uit is gegaan.
Beklaagde is op 16 april 2014 gehoord. Hij heeft toen verklaard dat hij inderdaad tegen [broer beklaagde] heeft gezegd dat hij de granaat daar neer had gegooid, maar dat hij dit heeft gelogen. Beklaagde zou dit hebben gezegd in de hoop dat [broer beklaagde] hem op een hoger vaandel zou zetten. Beklaagde heeft verklaard dat hij de handgranaat daar niet heeft neergegooid en dat hij, indien hij dat wel gedaan zou hebben, nooit zo dichtbij de granaat zou zijn geweest en ook niet tegen klager “‘ren, ren” zou hebben gezegd.

Verrichte onderzoeken

Onderzoek Bushmaster
De Explosieven Opruimingsdienst Defensie (hierna: EODD) en de KMar hebben direct ter plaatse een sporen- en feitenonderzoek ingesteld.
Bij het onderzoek is vastgesteld dat een handgranaat op een ongecontroleerde wijze tot ontploffing is gekomen in de Bushmaster. Uit het onderzoek van de EODD is naar voren gekomen dat in de Bushmaster een scherfhandgranaat van het type 330 C1 was geëxplodeerd tussen de bestuurdersstoel, welke in dit type voertuig aan de rechterzijde is geplaatst, en het middenconsole. Een hefboom van dit type granaat werd achter de bestuurdersstoel en voor de airconditioning installatie, welke zich achter de bestuurdersstoel, bevindt gevonden. De veiligheidspin met veiligheidsring van de gedetoneerde handgranaat werd na onderzoek in het voertuig en in de directe omgeving van het voertuig niet aangetroffen. Tevens werd er via een telling vastgesteld dat er twee scherfhandgranaten type 330 C1 uit de voorraad van de in de Bushmaster aanwezige scherfhandgranaten ontbraken. Tussen het tijdstip van ontsteken en detoneren/ontploffen zit vier seconden bij dergelijke scherfhandgranaten.
Het voertuig waarin de explosie heeft plaatsgevonden was in gebruik van onder andere klager en beklaagde. Beklaagde was verantwoordelijk voor de administratie van de in de Bushmaster aanwezige munitie. Uit de interviews door het personeel van de EODD kwam naar voren dat na de explosie een tweetal handgranaten uit de Bushmaster werden vermist.
Dit is mogelijk te verklaren door één granaat welke is gevonden door beklaagde en later door de EODD is vernietigd en één granaat welke is ontploft in de Bushmaster. Hierdoor bestaat het ernstige vermoeden dat een van de beide militairen, te weten klager of beklaagde, de granaten uit de voorraad in de Bushmaster heeft weggenomen.
Het onderzoek sluit uit dat de handgranaat van buitenaf naar of in het voertuig is geworpen, gezien de vindplaats van de hefboom. Het sporenbeeld doet vermoeden dat de granaat voor de airconditioning tot ontsteking is gebracht. Om de granaat te ontsteken dient de veiligheidspin verwijderd te worden. Hierbij is aanzienlijke kracht vereist. Naar aanleiding van het sporenbeeld is onderzoek verricht naar het mogelijk moedwillig plaatsen van de handgranaat. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de middelen in de onmiddellijke nabijheid van de explosie doen vermoeden dat getracht is gebruik te maken van de in hoogte verstelbare stalen plaat om de hefboom tegen het lichaam van de granaat te houden.
Op 10 maart 2010 is, met medewerking van klager en beklaagde, een reconstructie uitgevoerd. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat klager en beklaagde de handgranaat kort voor de explosie op een verschillende plaats zeggen gezien te hebben. Gelet op de technische sporen is vrijwel uitgesloten dat de granaat op de door klager en beklaagde aangewezen locaties tot ontsteking is gebracht.
Naar aanleiding van de aangetroffen sporen, de afgelegde verklaringen en de reconstructie bestaat bij de KMar het ernstige vermoeden dat zowel beklaagde als klager nauw betrokken is zijn bij de explosie in de Bushmaster. Op basis van feiten en omstandigheden zijn klager en beklaagde aangemerkt als verdachten van opzettelijke brandstichting dan wel brandstichting. De zaak is ten aanzien van hen beiden in december 2010 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
Oriënterend onderzoek van de Koninklijke Marechaussee d.d. 15 februari 2017, genaamd Analyserapport Haines
Naar aanleiding van de aangifte van klager heeft de KMar, in opdracht en onder leiding van het Arrondissementsparket Oost-Nederland, een oriënterend onderzoek uitgevoerd om de aangifte van klager te toetsen op mogelijke nieuwe feiten. De onderzoeksresultaten zijn gevoegd in dit dossier. Bij dit aanvullende onderzoek is onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden die ten tijde van het incident niet bekend en/of niet onderzocht waren. De tussenconclusies van het onderzoek luiden als volgt:
- Getuigen hebben verschillende verklaringen afgelegd over de locatie waar beklaagde zich bevonden zou hebben ten tijde van of kort na de explosie. De locatie varieert volgens de (zeven) getuigenverklaringen tussen de zeven en dertig meter. De verklaringen zijn daarmee weinig consistent;
- Er is geen getuige die heeft gezien dat klager uit de Bushmaster werd geblazen. Er is geen getuige die heeft gezien dat klager op de grond lag in de nabijheid van de Bushmaster.
- Mede gelet op de tegenstrijdige verklaringen van getuigen, alsmede op een onduidelijke administratieve verantwoording van munitie, is niet eenduidig vast te stellen wat de feitelijke herkomst is van de granaat die ontploft is op 7 maart 2010.
Het nader verrichte onderzoek naar aanleiding van de tussenbeschikking van het hof
Verhoor door de raadsheer-commissaris
Op 18 september 2018 is [broer beklaagde] , de broer van beklaagde, door de raadsheer-commissaris gehoord als getuige. [broer beklaagde] heeft zich ten aanzien van alle vragen beroepen op zijn verschoningsrecht.
Nader onderzoek, verricht door de KMar
De KMar heeft nader onderzoek verricht, waarbij de aannemelijkheid van het scenario dat beklaagde van dichtbij de granaat heeft gegooid dan wel onderhands heeft geworpen of gerold ín de Bushmaster centraal stond. Dit onderzoek is gesloten en ondertekend op 12 juni 2018.
Het onderzoek heeft onder andere bestaan uit het horen van getuigen Boomsluiter en majoor Vlieg.
Op 12 juni 2018 zijn proeven uitgevoerd, waarbij is uitgegaan van het sporenbeeld en de uitgevoerde reconstructie. Bij de proeven is gebruik gemaakt van een handgranaat zonder explosieve lading en een functionerende hefboom.
De KMar stelt naar aanleiding van het verrichte onderzoek het volgende vast :
- Het was mogelijk de handgranaat vanaf de linkerzijde onder klager door te gooien zonder dat hij geraakt werd door de hefboom. Het op deze wijze ontstane sporenbeeld benaderde dat van de aangetroffen sporen. Het was niet mogelijk het sporenbeeld op een andere wijze te benaderen;
- Het exacte sporenbeeld valt niet te repliceren. Er hebben onbekende factoren een rol gespeeld bij de explosie. Uitgaande van de positie van klager, zoals hij verklaarde bij de reconstructie, is het opmerkelijk dat hij de handgranaat zou hebben gezien op de plaats waar deze is ontploft. Tijdens de proeven is naar voren gekomen dat dit niet mogelijk is, tenzij hij zelf een andere positie had toen hij de granaat ontdekte;
- Het eerste contact tussen de handgranaat en het plaatwerk van de Bushmaster veroorzaakt een niet te missen geluid, waarover zowel klager en beklaagde aanvankelijk niet hebben verklaard;
- Er zijn geen aanwijzingen gevonden die duidelijkheid verschaffen over de toedracht en gang van zaken rondom de explosie.
Op basis van de proeven is niet onomstotelijk vast te stellen of uit te sluiten dat beklaagde de granaat heeft gegooid/gerold. Evenzo is het niet uit te sluiten dat klager dit zelf heeft gedaan.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het beklag ongegrond is en het overweegt daartoe als volgt.
Uit de onderzoeken ter terechtzitting, het beklagdossier en het nadere, door het hof gelaste, onderzoek, is de ware toedracht van de ontploffing van de handgranaat in de Bushmaster en - met name - de rol van beklaagde daarbij naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Het hof is van oordeel dat er in het dossier onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de bekennende verklaring van beklaagde, die hij later heeft ingetrokken.
Hoewel klager ervan overtuigd is dat het beklaagde is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het tot ontploffing brengen van de handgranaat, brengen de vaste regels voor een bewezenverklaring in strafzaken met zich dat op grond van het bewijs onomstotelijk vast moet komen te staan dat beklaagde de persoon is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van het strafbare feit. Dat is naar het inzicht van het hof hier niet het geval, te meer nu de conclusies van de verrichte onderzoeken nadrukkelijk beschrijven dat niet onomstotelijk is vast te stellen of uit te sluiten dat beklaagde de granaat heeft gegooid/gerold.
De kans dat een later oordelende strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen op basis van het huidige dossier, acht het hof dan ook gering.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is. Er wordt beslist als volgt.

Beslissing

Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. R.H. Koning, raadsheer en Brigadegeneraal (tit.) mr. drs. M. Nooijen, militair lid,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
op 17 december 2018 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.