Op 3 januari 2018 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster, die zich in een strafzaak bevond. De verzoekster had op 27 oktober 2017 verzocht om wraking van de raadsheren mrs. R.H. Koning, C. Caminada en R.W. van Zuijlen. De raadsheren gaven aan niet in de wraking te berusten en zagen geen aanleiding voor een inhoudelijke reactie op het verzoek. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 20 december 2017 was de raadsman van verzoekster, mr. E.E.W.J. Maessen, aanwezig, evenals de advocaat-generaal, die concludeerde tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De verzoekster had de wraking onderbouwd met de stelling dat het hof vooringenomen was ten aanzien van haar schuld of onschuld, vooral naar aanleiding van een tussenarrest van 26 oktober 2017 waarin enkele verzoeken van de verdediging waren afgewezen. De verdediging meende dat de afwijzing van deze verzoeken de indruk wekte dat het hof al uitging van de juistheid van de verklaring van een medeverdachte. Het hof oordeelde echter dat de afwijzing van de verzoeken een procedureel karakter had en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters.
De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, en dat er uitzonderlijke omstandigheden nodig zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is. Het hof concludeerde dat de vrees van verzoekster voor vooringenomenheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat het wrakingsverzoek daarom moest worden afgewezen. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.