ECLI:NL:GHARL:2018:10898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
21-003496-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, bedreiging en wapenbezit met TBS en gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1959, is veroordeeld voor doodslag, bedreiging en wapenbezit. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte heeft op 27 augustus 2017 een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven beroofd door met een vuurwapen meerdere kogels in diens lichaam te schieten. Daarnaast heeft hij zijn broer, [slachtoffer 2], bedreigd met de dood en wapens van categorie III voorhanden gehad. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met voorbedachte rade heeft gehandeld, maar wel met opzet. De verdachte heeft ontkend schuldig te zijn aan moord of doodslag, maar het hof heeft de verklaringen van getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege een persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid. Het hof heeft een gevangenisstraf van twaalf jaar opgelegd, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met bevel tot verpleging, gezien het risico op recidive en de noodzaak van behandeling. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, en de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003496-18
Uitspraak d.d.: 13 december 2018
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 juni 2018 met het parketnummer 18-730277-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling met betrekking tot het parketnummer
18-730483-16, in de strafzaak van

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 29 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en ertoe strekkende dat het gerechtshof zal beslissen conform het vonnis van de rechtbank.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank de verdachte ter zake van het onder 1- in de vorm van: moord -, 2 en 3 aan hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna te noemen: TBS) opgelegd, de vordering na voorwaardelijke veroordeling toegewezen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof op onderdelen tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na een nadere omschrijving van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen, meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, te weten twee doorschoten aan de borstkas en een inschot aan de buik/linker flank, (mede) tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot en met 31 juli 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , in de woning van een persoon genaamd [naam 1] , aan de [adres 1] , zijn broer, genaamd, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aldaar ten overstaan van die [slachtoffer 2] een wapen ter hand te nemen en/of te tonen en/of daarbij de woorden te uiten:
"Ik schiet je dood, ik ben het zat", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2017 tot en met 27 augustus 2017, te [plaats] , gemeente [gemeente] , in de woning [adres 2] , (een of meer) wapens van categorie III, te weten een pistool (merk BBM) en/of een pistool (merk Rohm) en/of een pistool (merk Izarra) en/of munitie van categorie III, te weten 22, althans meerdere, patronen/kogels, voorhanden heeft gehad.

Overweging met betrekking tot het bewijs voor het onder 1 ten laste gelegde

De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het onder 1 aan hem ten laste gelegde delict moord dan wel doodslag. Meer in het bijzonder heeft de verdachte aangevoerd dat [slachtoffer 1] hem heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij, verdachte, vervolgens heeft geprobeerd die bedreiging af te wenden door [slachtoffer 1] fysiek te beletten dat vuurwapen tegen hem, verdachte, te gebruiken. Daarbij is volgens de verdachte een worsteling tussen hem en [slachtoffer 1] ontstaan, waarbij het vuurwapen een aantal keren is afgegaan en [slachtoffer 1] is getroffen. De verdediging heeft in het verlengde hiervan integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, op grond van het ontbreken van het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] .
Het hof overweegt hierover het volgende.
Hetgeen door de verdachte is aangevoerd, wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. De bewijsmiddelen die het hof voor het bewijs heeft gebruikt komen (merendeels) overeen met de bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt [1] . Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen - waaronder met name de voor de verdachte belastende verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] - te twijfelen en acht de andersluidende lezing van de verdachte over hetgeen is voorgevallen in strijd met de inhoud van die bewijsmiddelen en overigens evenmin aannemelijk geworden. Het hof heeft bij de bovenstaande beoordeling uitdrukkelijk betrokken dat vast staat dat beide getuigen voorafgaand aan het schieten door de verdachte alcohol en/of drugs hebben gebruikt. Het hof heeft hun verklaringen daarom met de nodige behoedzaamheid in de beoordeling betrokken. Het hof overweegt in dit kader in het bijzonder nog het volgende.
Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid.
De enkele omstandigheid dat in verklaringen van getuigen op onderdelen inconsistenties of onvolkomenheden of tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Dit kan immers zijn veroorzaakt door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, al dan niet teweeg gebracht onder invloed van emoties door het delict en/of door het voorafgaande gebruik van alcohol en drugs. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop die verklaringen zijn afgelegd.
De - voor de verdachte belastende - verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] komen in hoofdlijn met elkaar overeen. In hun tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaringen zijn zij consistent. Die verklaringen houden in de kern in dat de verdachte na een mondelinge ruzie met [slachtoffer 1] op die [slachtoffer 1] heeft geschoten. Weliswaar omvatten de verklaringen van de twee getuigen op ondergeschikte onderdelen verschillen, maar dit maakt niet dat de getuigen in hun verklaringen onbetrouwbaar zijn. Beide getuigen verklaren vanuit hun eigen waarneming en gezichtspunt waarbij ieder feitelijk die avond een andere positie had ten tijde van het schieten en kort daarna. Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het bewijsverweer van de verdediging. Het hof stelt daarbij nog vast dat het dossier ondersteunend bewijs omvat voor de verklaringen van de getuigen. Het hof is van oordeel dat sprake van is van betrouwbaar bewijs.
Uit de verklaringen van [getuige 1] over de handelwijze van de verdachte ten tijde van het schieten volgt dat er naar het oordeel van het hof sprake is van vol opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] . In het bijzonder neemt het hof daarbij in aanmerking dat verdachte een wapen heeft gehaald, de woonkamer daarmee heeft betreden, op [slachtoffer 1] is afgelopen, zijn wapen heeft gericht en van dichtbij meerdere malen kogels heeft afgevuurd op het bovenlichaam van de op de bank zittende [slachtoffer 1] .
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het gerechtshof niet bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met de voor moord vereiste voorbedachte raad. Uit de verklaringen blijkt dat van tevoren een heftige mondelinge ruzie gaande was tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Deze omstandigheid is een contra-indicatie voor de aanwezigheid van voorbedachte raad. Daarnaast blijkt uit hetgeen [getuige 1] heeft verklaard in onvoldoende mate hoeveel tijd is verstreken tussen het moment waarop de verdachte de woonkamer - waarin hij zich ten tijde van die ruzie bevond met [slachtoffer 1] - heeft verlaten en het moment waarop hij is teruggekomen in die woonkamer, met een vuurwapen, en op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Een en ander maakt dat naar het oordeel van het gerechtshof niet goed kan worden vastgesteld of de verdachte daadwerkelijk de tijd heeft gehad om na te denken over hetgeen hij wilde gaan doen en zich aldus rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn handelen.
Het bovenstaande leidt het gerechtshof tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 27 augustus 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer 1] geschoten, te weten twee doorschoten aan de borstkas en een inschot aan de buik/linker flank, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden.
2.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 juli 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in de woning van een persoon genaamd [naam 1] , aan de [adres 1] , zijn broer, genaamd, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door aldaar ten overstaan van die [slachtoffer 2] een wapen ter hand te nemen en te tonen en daarbij de woorden te uiten: "Ik schiet je dood".
3.
hij in de periode van 28 juli 2017 tot en met 27 augustus 2017 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in de woning [adres 2] , wapens van categorie III, te weten een pistool, merk BBM, een pistool, merk Rohm, en een pistool, merk Izarra, en munitie van categorie III, te weten 22 patronen, voorhanden heeft gehad.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid

Voor zover hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd tevens dient te worden aangemerkt als een beroep op noodweer, overweegt het hof het volgende. Verdachte heeft – samengevat - gesteld dat [slachtoffer 1] verdachte heeft bedreigd met een vuurwapen en dat hij, verdachte, vervolgens heeft geprobeerd die bedreiging af te wenden door [slachtoffer 1] fysiek te beletten dat vuurwapen tegen hem, verdachte, te gebruiken. Daarbij is volgens de verdachte een worsteling tussen hem en [slachtoffer 1] ontstaan, waarbij het vuurwapen een aantal keren is afgegaan en [slachtoffer 1] is getroffen.
Het hof gaat uit van een andere feitelijke gang van zaken op basis van de getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Het verweer van verdachte stuit daarop reeds af. Dit leidt tot de conclusie dat het verweer niet kan slagen nu de daaraan door de verdachte ten grondslag gestelde feiten niet aannemelijk zijn geworden.
Omtrent de persoon van verdachte is een rapport opgemaakt dor F. Harmanny-De Vries, psychiater, verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, gedateerd 3 december 2017.
Harmanny-De Vries concludeert in haar rapport dat bij verdachte moet worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken, alsmede van zwakbegaafdheid. Deze stoornis is permanent aanwezig en beïnvloedde dus ook de gedragskeuzes en handelingen ten tijde van het tenlastegelegde delict.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte is daarnaast een rapport van 29 november
2017 opgemaakt door drs. D. Breuker, forensisch psycholoog. Breuker heeft eveneens in de beschouwingen betrokken het onder 1 aan de verdachte ten laste gelegde delict. Dit rapport houdt met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte onder meer in, zakelijk weergegeven, dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken en dat sprake is van zwakbegaafdheid en psychopathie en dat er een vermoeden is van alcoholmisbruik. Dit was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde delict en van invloed op de gedragskeuzes en de gedragingen van de verdachte, aldus Breuker.
Zowel Harmanny-De Vries als Breuker heeft geconcludeerd dat de verdachte dientengevolge verminderd toerekeningsvatbaar is te achten voor het onder 1 aan hem ten laste gelegde.
Het hof rekent mede op grond van de inhoud van deze beide rapporten de verdachte het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde delict de verdachte in licht verminderde mate toe. Het gerechtshof komt tot een zelfde oordeel ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het hof komt hiermee tot een enigszins andere waardering van de mate van toerekeningsvatbaarheid van de verdachte dan de psychiater en de psycholoog en wel op grond van een andere waardering van de rol van de stoornis inzake met name de onder 1 ten laste gelegde doodslag. Die doodslag heeft naar het oordeel van het gerechtshof alleszins de uiterlijke kenmerken van een executie, na een mondelinge ruzie over een ogenschijnlijk op eenvoudige, andere wijze op te lossen geschil over de huur van de woning waarin de verdachte verbleef. Het is aannemelijk geworden dat de verdachte vrij gemakkelijk en snel over is gegaan tot het plegen van bijzonder ernstig geweld. Het ogenschijnlijke gemak en de snelheid waarmee dat morbide pragmatische gedrag van de verdachte gepaard ging, maakt dat het gerechtshof de invloed van de stoornis op dat gedrag als minder dominant waardeert dan de psychiater en de psycholoog hebben gedaan.
Het hof acht de verdachte derhalve strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Oplegging van straf en maatregel

Oplegging van een straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten en de omstandigheden waaronder die delicten zijn begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van de bewezen verklaarde delicten heeft het hof onder meer acht geslagen op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte opzettelijk en op gewelddadige wijze een abrupt einde heeft gemaakt aan het leven van [slachtoffer 1] . Verdachte is in de wijze waarop hij het leven van het slachtoffer heeft beëindigd kil en meedogenloos geweest. Het opzettelijk doden van een ander persoon is de meest ernstige onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Door zijn handelen heeft de verdachte aan [slachtoffer 1] dat recht en daarmee het meest wezenlijke bezit ontnomen. Het hof benadrukt dat zijn plotselinge overlijden bij zijn naaste familie, maar ook bij andere directe naasten, veel leed en verdriet moet hebben toegebracht. Een levensdelict brengt naast de grote gevolgen voor de nabestaanden ook een schok teweeg in de maatschappij en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid. Een andere strafmodaliteit dan een langdurige gevangenisstraf is gelet op de ernst van deze doodslag niet aan de orde.
De verdachte heeft voorts door het plegen van de bewezen verklaarde bedreiging de gedupeerde, zijn broer, hevige schrik en/of angst aangejaagd. De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden vuurwapens en munitie. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, welke risico’s zich in de onderhavige zaak daadwerkelijk hebben geopenbaard, namelijk door het doden van [slachtoffer 1] .
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 november
2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld, onder meer ter zake van geweldsdelicten en in het bijzonder in 2002 voor pogingen tot doodslag. Het hof weegt dat in verdachtes nadeel. Deze eerdere bestraffingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een ernstig geweldsdelict te plegen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, waaronder met name de psychische gesteldheid van de verdachte en de omstandigheid dat het gerechtshof verdachte de bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd toerekent.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof voorts aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Voorts heeft het hof in aanmerking genomen dat - zoals hieronder wordt overwogen - naast een gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd. Het hof komt tot een andere kwalificatie dan de rechtbank. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf leidt dit niet tot een matiging gezien de kille en meedogenloze wijze waarop verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf, welke straf dezelfde is als de straf die de rechtbank heeft opgelegd, passend en geboden. Het gerechtshof zal die straf, een gevangenisstraf van twaalf jaren, opleggen uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding.
TBS-maatregel
Daarnaast dient TBS te worden opgelegd. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
Het hof stelt voorop dat aan vier voorwaarden moet zijn voldaan, wil aan een verdachte op grond van de artikelen 37, tweede en derde lid, 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) de maatregel TBS met bevel tot verpleging kunnen worden opgelegd. In de eerste plaats dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het betreffende feit dient in de tweede plaats een misdrijf te betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel behoren tot een der misdrijven zoals specifiek in de wet (artikel 37a eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht) vermeld. In de derde plaats dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Ten slotte kan een dergelijke maatregel enkel worden opgelegd nadat de strafrechter zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
Het hof is van oordeel dat aan de hierboven genoemde voorwaarden voor oplegging van TBS is voldaan. Het gerechtshof baseert dit oordeel mede op de beide hierboven genoemde rapporten van psychiater Harmanny-De Vries en psycholoog Breuker. Naast de conclusies uit die rapporten zoals die hierboven reeds zijn weergegeven in het onderdeel “Strafbaarheid” neemt het gerechtshof de volgende conclusies uit de rapporten tot uitgangspunt.
Psychiater Harmanny-De Vries concludeert dat er een hoog risico op recidive aanwezig is, waarvoor een langdurige klinische behandeling nodig is, in de vorm van de maatregel TBS met voorwaarden. Psycholoog Breuker concludeert eveneens dat er een hoog risico op recidive aanwezig is, waarvoor een klinische behandeling en een ambulant resocialisatietraject nodig is, in de vorm van de maatregel TBS met voorwaarden.
Het hof overweegt met betrekking tot de voorgestelde TBS met voorwaarden dat uit artikel 38, derde lid Sr. volgt dat TBS met voorwaarden slechts opgelegd kan worden in de gevallen waarin geen hogere gevangenisstraf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren is opgelegd. De duur van de door het gerechtshof op te leggen gevangenisstraf van twaalf jaren sluit de maatregel van TBS met voorwaarden derhalve uit.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof voorwaardelijk verzocht dat de reclassering een zogenaamd maatregelrapport zal opstellen.
Het hof wijst dat verzoek af. Gezien de op te leggen gevangenisstraf is het opstellen van een dergelijk rapport niet noodzakelijk.
Het gevaar voor herhaling is onverminderd aanwezig. Er is bij de verdachte sprake van een uitgebreide psychiatrische problematiek, zonder dat enige vorm van behandeling tot nog toe is ingezet. Naar het oordeel van het hof dient de noodzakelijke behandeling van verdachte, gelet op het hiervoor overwogene plaats te vinden in het kader van de maatregel TBS met bevel verpleging.
Het hof volgt de verdediging niet in het verzoek om ex artikel 37b, tweede lid Sr. een advies op te nemen over het tijdstip waarop de TBS moet aanvangen, aangezien niet blijkt dat de urgentie voor behandeling van de verdachte dermate hoog is dat daarmee eerder begonnen moet worden.
Nu het onder 1 bewezen verklaarde delict doodslag een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, oplegging van TBS eist, zal het hof deze maatregel, conform de eis van de advocaat-generaal, opleggen.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht stelt het hof vast dat het bewezen verklaarde delict doodslag een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

Vordering van de benadeelde partij

Uit het onderzoek ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [naam 2] zich in de strafzaak in eerste aanleg heeft gevoegd, dat deze benadeelde partij in eerste aanleg in de vordering niet-ontvankelijk is verklaard en dat deze benadeelde partij zich niet opnieuw heeft gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding niet voort in de strafzaak in hoger beroep en kan het gerechtshof niet op die vordering beslissen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 139 dagen, parketnummer 18-730483-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 37a, 37b, 38e, 57, 63, 285 en
287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden
beveeltdat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 16 mei 2017, parketnummer 18-730483-16, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
139 (honderdnegenendertig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A. van Holten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 13 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Gepubliceerd op uitspraken.rechtspraak.nl onder het kenmerk