ECLI:NL:GHARL:2018:10864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
21-003797-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van belaging en veroordeling voor verduistering en diefstal na hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor verduistering, woninginbraak en belaging van zijn ex-vriendinnen. Het hof sprak de verdachte vrij van de belaging, omdat niet bewezen kon worden dat hij stelselmatig inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefsters. De verdachte had geprobeerd contact te houden, maar het hof oordeelde dat dit niet als belaging kon worden gekwalificeerd.

Wel werd de verdachte veroordeeld voor verduistering van de huissleutel van een van de ex-vriendinnen en voor diefstal van lingerie uit haar woning. Het hof legde een gevangenisstraf van drie maanden op voor deze feiten. De verdachte had de sleutels zonder toestemming genomen en was met de verduisterde sleutel de woning van de ex-vriendin binnengegaan, wat leidde tot een inbreuk op haar privacy.

De rechtbank had eerder een zwaardere straf opgelegd, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte had een verleden met delicten in de relationele sfeer, wat meegewogen werd in de strafmaat. Het hof oordeelde dat de bewezen feiten de verdachte slechts in verminderde mate konden worden toegerekend, wat leidde tot een lichtere straf dan eerder opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door zijn handelen was veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003797-17
Uitspraak d.d.: 11 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 10 juli 2017 met parketnummer 16-660398-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 mei 2018 en 27 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Door en namens verdachte is ter terechtzitting van het hof van 27 november 2018 verklaard dat verdachte geen rechtsmiddel heeft willen instellen tegen dat deel van het vonnis waarvan beroep, waarbij hij werd vrijgesproken van het beschadigen van de auto (merk Suzuki, type Alto) van [benadeelde 1] (feit 1) en van de auto (merk Fiat, type 500) van [benadeelde 2] (feit 2). Het hoger beroep van verdachte blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep, waarbij verdachte werd veroordeeld voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde belagingshandelingen die betrekking hebben op [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Verdachte zal ter zake van het ten laste gelegde dat betrekking heeft op het beschadigen van de auto’s van [benadeelde 1] (feit 1) en [benadeelde 2] (feit 2) zoals dat in de tenlastelegging in beide feiten was opgenomen na ‘en/of’ en daarmee cumulatief/alternatief ten laste was gelegd, niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld voor
stalkingvan zijn ex-vriendinnen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1 en 2), verduistering van de huissleutel van [benadeelde 2] (feit 3 subsidiair) en voor een diefstal van onder andere lingerie uit de woning van [benadeelde 2] met gebruikmaking van de verduisterde sleutel (feit 4). De rechtbank heeft verdachte daarvoor een gevangenisstraf van zes maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is aan verdachte voor feit 1 en 2 de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd.
Verdachte stelt dat hij ten onrechte is veroordeeld voor feit 1 en 2. Ook is hij het niet eens met de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling. Subsidiair verzet verdachte zich tegen de overweging van de rechtbank dat de terbeschikkingstelling niet in duur is gemaximeerd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen, omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging van feit 2 ter terechtzitting in eerste aanleg en voor thans nog aan het oordeel van hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode 1 januari 2016 tot en met 7 november 2016 te Zoetermeer en/of te Nieuwegein, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 1] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door (ondanks het verzoek van die [benadeelde 1] om geen contact meer op te nemen)
  • die [benadeelde 1] meermalen te bellen en/of
  • die [benadeelde 1] meermalen per e-mail en/of whatsapp te benaderen en/of
  • voor de deur te staan bij die [benadeelde 1] met een bos bloemen en/of
  • de auto van die [benadeelde 1] (een zwarte Suzuki Alto met kenteken [kenteken 1] ) meermalen te bekrassen, althans te beschadigen (steeds na het beëindigen van de relatie door die [benadeelde 1] ).
2:
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2016 tot en met 5 november 2016 te Baarn en/of te Nieuwegein, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde 2] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die die [benadeelde 2] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
  • door die [benadeelde 2] meermalen te bellen en/of
  • via whats app te benaderen, en/of
  • zich meermalen in en/of bij de woning van die [benadeelde 2] te begeven (ook na een opgelegd contact- en gebiedsverbod en/of
  • de auto van die [benadeelde 2] (een grijze Fiat 500 met kenteken [kenteken 2] ) en/of auto('s) van de buren, althans buurtbewoners, van die [benadeelde 2] te bekrassen en/of te beschadigen en/of
  • die [benadeelde 2] , na een opgelegd contactverbod, berichten te sturen via Wordfeud, waarbij hij, verdachte, zich voordeed als zijn, verdachtes, moeder.
3
primair:
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Amersfoort, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een) sleutel(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
3 subsidiair:
hij op of omstreeks 15 oktober 2016 te Amersfoort, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk een sleutel, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder/houder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend;
4:
hij op of omstreeks 20 oktober 2016 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen lingerie en/of een poststuk, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een sleutel die hem, verdachte, niet toebehoorde.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De standpunten van de verdediging, de advocaat-generaal en het oordeel van het hof
Het standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, te weten het stalken van de ex-vriendinnen van verdachte, [benadeelde 1] en [benadeelde 2] . Daartoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
In beide relaties hebben de vrouwen meerdere malen aan verdachte kenbaar gemaakt dat zij met de relatie wilden stoppen, maar vervolgens zochten zij zelf weer contact met verdachte en kwamen zij terug op hun eerdere beslissing om te stoppen. Het contact tussen verdachte en de vrouwen was wederkerig en vond ook plaats op initiatief van de vrouwen. Dit blijkt ook uit de volledige Whatsapp-geschiedenis, die pas op aandringen van de verdediging aan het dossier is toegevoegd. Op 20 respectievelijk 22 oktober 2016 waren de beide relaties definitief beëindigd. Gelet op het grillige verloop van beide relaties hoefde verdachte niet meteen te begrijpen dat de relaties daadwerkelijk voorbij waren. Verdachte probeerde de relaties te redden en de hem tenlastegelegde gedragingen, die plaatsvonden in een betrekkelijk korte periode, moeten tegen die achtergrond worden bezien. Hij is nooit dreigend geweest. Beide vrouwen zijn nooit bang van verdachte geweest tot het moment dat zij kennis kregen van het strafrechtelijk verleden van verdachte.
Ook is de verdediging van oordeel dat verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, op grond van de door hem ter terechtzitting genoemde bewijsmiddelen, wordt veroordeeld. Verder heeft hij gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde maar veroordeling voor het onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof in het bijzonder het volgende ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het hof neemt over de overwegingen van de rechtbank voor zover deze inhouden dat - kort gezegd - het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te oordelen dat voorafgaande aan 22 oktober 2016 sprake is geweest van en zodanig duidelijke breuk in de verhouding tussen verdachte en [benadeelde 1] dat de contactpogingen die verdachte in die periode heeft ondernomen als belaging van [benadeelde 1] kunnen worden getypeerd.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat het dossier ook onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te kunnen nemen dat reeds vóór 20 oktober 2016 met betrekking tot de relatie tussen [benadeelde 2] en verdachte sprake was van een situatie waarin de contactpogingen die verdachte in die periode heeft ondernomen het kenmerk van belaging van [benadeelde 2] dragen.
Ook na genoemde data is naar het oordeel van het hof - mede gelet op de voorgeschiedenis zoals die uit het dossier ten aanzien van de relaties tussen verdachte en beide aangeefsters is gebleken - geen sprake van een zodanige situatie dat buiten redelijke twijfel bewezen kan worden dat verdachte door zijn pogingen in contact te blijven met aangeefsters (telkens) wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. De relaties met beide aangeefsters verliepen al gedurende langere tijd zodanig wispelturig dat het naar het oordeel van het hof zeer de vraag is of het voor verdachte voldoende duidelijk was dat hij geen contact meer mocht zoeken nadat beide vrouwen hem in oktober 2016 hadden laten blijken dat niet meer te willen.
Verder is het hof, met de verdediging en de advocaat-generaal, van oordeel dat verdachte van het onder 3 primair dient te worden vrijgesproken maar dat het onder 3 subsidiair en onder 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder
3 subsidiairen
4tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
3 subsidiair:
hij op
of omstreeks15 oktober 2016 te Amersfoort,
in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland,opzettelijk een sleutel,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,welk
(e)goed
(eren)verdachte anders dan door misdrijf, te weten als vinder/houder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toege-eigend;
4:
hij op
of omstreeks20 oktober 2016 te Baarn,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen lingerie,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 2] en
/ofeen poststuk,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde 3] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en
/ofdie weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, namelijk een sleutel die hem, verdachte, niet toebehoorde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
verduistering.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Het voorstel van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de vier feiten, zoals bewezen verklaard door de rechtbank, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, waaronder een contact- en locatieverbod, op te leggen, maar daarvoor is een maatregelrapport van de reclassering nodig en dat is er niet. Indien het hof zijn voorstel volgt, zal volgens de advocaat-generaal het onderzoek bij tussenarrest moeten worden heropend om de reclassering een maatregelrapport te laten opstellen.
Het verzoek van de verdediging
Verdachte en zijn raadsman hebben vrijspraak bepleit van de feiten 1 en 2. Zij hebben betoogd dat er geen maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte moet worden opgelegd. Indien het hof daar anders over denkt, wenst de verdediging psycholoog Oudejans en psychiater Weeda ter zitting als deskundigen te horen. Ook wordt in dat geval verzocht de reclassering uit de regio Utrecht voorwaarden voor de terbeschikkingstelling te laten formuleren.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 15 oktober 2016 bij een etentje met zijn (ex-)vriendin haar (huis)sleutels die uit haar tas waren gevallen gepakt. Hij heeft daarover niets tegen haar gezegd en heeft de sleutels in zijn bezit gehouden. Verdachte heeft haar in de dagen daarna zelfs geholpen met zoeken. Volgens verdachte heeft hij dit gedaan, omdat hij haar wilde laten zweten en haar wilde leren dat zij beter op haar spullen moest passen. Met dit treitergedrag heeft verdachte het vertrouwen dat zijn (ex-)vriendin in hem stelde beschaamd.
Op 20 oktober 2016 is verdachte zonder toestemming met gebruikmaking van de verduisterde sleutel de woning van zijn (ex-)vriendin [benadeelde 2] binnengegaan, terwijl zij op dat moment op vakantie was. Verdachte heeft onder andere lingerie van haar weggenomen. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op de privacy van zijn (ex-)vriendin. De ervaring leert dat de gedupeerden zich na een inbraak onveilig voelen, vooral in hun eigen huis, nu dit bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde 2] , waarin ook is vermeld dat zij na dit incident haar sloten heeft laten vervangen.
Het hof heeft gekeken naar de jurisprudentie in soortgelijke zaken en naar de rechterlijke oriëntatiepunten, die als uitgangspunt voor een inbraak in een woning een gevangenisstraf van drie maanden vermelden. Voor verduistering zijn geen rechterlijke oriëntatiepunten, maar uit de jurisprudentie blijkt dat daarvoor veelal taakstraffen worden opgelegd.
Uit het op naam van verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie van 30 oktober 2018 blijkt dat verdachte eenmaal eerder, in 1994, is veroordeeld voor het plegen van twee levensdelicten in de relationele sfeer, waarvoor hem een gevangenisstraf van lange duur en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zijn opgelegd.
Verdachte heeft volgens het rapport van 22 mei 2017 van psychiater H.J.T. Boerboom en GZ-psycholoog L. Vermeulen niet willen meewerken aan het onderzoek naar zijn geestvermogens bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. Wel heeft hij zijn medewerking verleend aan het op verzoek van zijn raadsman ingestelde onderzoek naar zijn geestvermogens door psycholoog J.M. Oudejans, die daarover op 1 mei 2018 heeft gerapporteerd.
Volgens psycholoog Oudejans is er bij verdachte sprake van een (relatief milde) persoonlijkheidspathologie die (in DSM-termen) kan worden gekwalificeerd als een Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemengde narcistische, afhankelijke en dwangmatige trekken en was daarvan ook sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzen/gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde in aanzienlijke mate. De persoonlijkheidsproblematiek van verdachte heeft volgens psycholoog Oudejans substantieel doorgewerkt in het tenlastegelegde en het tenlastegelegde – indien bewezen – kan hem in verminderde mate worden toegerekend.
In opdracht van het hof heeft psychiater drs. M.R. Weeda eveneens een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte ingesteld en van dat onderzoek heeft genoemde psycholoog op 1 oktober 2018 een rapportage opgemaakt. Volgens haar is er bij verdachte sprake van een milde autismespectrumstoornis (ASS) en een vermoedelijk compensatoir ontstane persoonlijkheidsstoornis met narcistische, dwangmatige en afhankelijke kenmerken. Deze waren ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedde zijn gedragskeuzen/gedragingen op dat moment. Psychiater Weeda adviseert om verdachte de feiten – indien bewezen – verminderd toe te rekenen.
Op grond van de hiervoor genoemde bevindingen van de deskundigen is het hof van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Dit weegt in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat voor het bewezenverklaarde oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Omdat verdachtes voorarrest inmiddels al ruim twee jaar duurt en hij dus veel langer van zijn vrijheid is beroofd dan de duur van de hem op te leggen straf, heeft het hof bij afzonderlijke beslissing van 27 november 2018 het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 28 november 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 907,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft [benadeelde 2] zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.689,56. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.445,45, bestaande uit:
  • € 283,75 voor het vervangen van sloten in de woning;
  • € 511,70 voor de verblijfskosten in een vakantiepark;
  • € 650,= voor immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Het voorstel van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 1.445,45 met de wettelijke rente, zoals de rechtbank heeft gedaan. Daarbij moet volgens de advocaat-generaal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Zij heeft de sloten van haar woning vervangen nadat verdachte daar had ingebroken, wat het hof begrijpelijk voorkomt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 283,75 zal worden toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 ten laste gelegde handelen waardoor de overige gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in haar vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 310, 311 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 2 na ‘en/of’ cumulatief/alternatief ten laste gelegde dat betrekking heeft op het beschadigen van de auto’s van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ;
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 3 subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 subsidiair en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 3 subsidiair, 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 283,75 (tweehonderddrieëntachtig euro en vijfenzeventig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 3 subsidiair, 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 283,75 (tweehonderddrieëntachtig euro en vijfenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 oktober 2016.
Aldus gewezen door
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. A. van Maanen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.H.A. Bijl, griffier,
en op 11 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.