Uitspraak
[appellante],
de Provincie,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
- CvA nr. 4: "
Het naar links schuiven van de trap is vermoedelijk een gevolg van het feit dat (…)";
- CvA nr. 5: "
De reden van het verschuiven van de trap kan geen andere zijn dan (…)";
- CvD nr. 4:"
Het verschuiven van de trap kan door het gewicht van de trap niet handmatig, maar dit kan alleen wanneer er extra externe kracht op wordt uitgeoefend.";
- CvD nr. 5:"
De plotselinge beweging van de ladder heeft vermoedelijk te maken met (…)";
- CvD nr. 6:"
De Provincie betwist dat het plotseling naar links schuiven van de ladder veroorzaakt zou zijn door een andere boot (…)"
Uit al deze passages uit de processtukken van de Provincie volgt dat de Provincie [appellante] volgde in haar stelling dat de trap was verschoven, maar zich niet kon vinden in wat [appellante] over de oorzaak van deze verschuiving had betoogd. De processtukken in eerste aanleg van de Provincie bevatten geen aanwijzing voor de gedachte dat de Provincie, anders dan [appellante] , meende dat de trap niet verschoven was, zelfs niet dat de Provincie daarover aarzelde. Al met heeft de Provincie met de genoemde passages uitdrukkelijk en ondubbelzinnig de juistheid erkend van de stelling van [appellante] dat de trap is verschoven. De Provincie kan, nu gesteld noch gebleken is dat zich hier de situatie van artikel 154 lid 2 Rv voordoet, niet meer op deze gerechtelijke erkentenis terugkomen.
"
N.a.v. dit ongeluk hebben we actie in gang gezet om soortgelijke constructies met ladder bij andere kunstwerken te inspecteren."
In een Risico-inventarisatie die de Provincie naar aanleiding van het ongeval heeft opgesteld, is onder het kopje "Verbeteractie maatregel" het volgende vermeld:
"- Juridische zaken heeft geadviseerd om de ladder ter plaatse nog niet te fixeren, omdat daarmee de indruk wordt gewekt dat we ons werk niet goed hebben gedaan. Hierbij meegenomen dat de kans dat het nog een keer gebeurt als uiterst klein wordt ingeschat. (…)- De ladders in alle andere sluizen die in beheer zijn bij de Provincie Overijssel hebben niet de constructie zoals die in de Beukersluis is toegepast: de ladders in de overige sluizen zijn gefixeerd (…)- Ladders zijn nog niet gefixeerd, ik heb wel opdracht gegeven om dat te doen. Overigens: de ladders zijn loodzwaar en niet 'zomaar' van de plek te krijgen. Vermoedelijk heeft de duim van mevrouw bekneld gezeten tussen trap en betonnen wand en is de ladder niet horizontaal gaan schuiven."
3.3. De vorderingen en de beslissingen in eerste aanleg
4.De bespreking van de grieven4.1 Deze zaak heeft internationale aspecten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld - en partijen komen daar ook niet tegen op - dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft(het hof verwijst naar artikel 4 en artikel 26 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening) en dat Nederlands recht van toepassing is op de vorderingen van [appellante] .
de grieven 1 tot en met 6komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de ladder en de sluis niet voldeden aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden konden worden gesteld en dat de provincie ook niet onrechtmatig heeft gehandeld door een gevaarzettende situatie in het leven te roepen en/of in stand te laten. De grieven hangen met elkaar samen en zijn bedoeld om het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof zal de grieven dan ook tezamen behandelen en zal daarbij betrekken wat [appellante] in de toelichting op de afzonderlijke grieven en in de aan het formuleren van de grieven voorafgaande onderdelen van haar memorie van grieven naar voren heeft gebracht over de aansprakelijkheid van de gemeente.
17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236).
De stelplicht en bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden dat de opstal gebrekkig is, rusten in beginsel op degene die zich op de risico-aansprakelijkheid van artikel 6:174 BW beroept, maar uit de aard van het ontstaan van de schade kan een (door de bezitter/gebruiker te ontzenuwen) vermoeden van gebrekkigheid voortvloeien.
Wanneer in aanmerking wordt genomen dat het zich bij [appellante] gerealiseerde gevaar alleen ontstaat wanneer iemand van de ladder gebruik maakt - wat hooguit een aantal malen per dag zal voorkomen, steeds gedurende een korte periode - èn de ladder precies op dat moment verschuift - wat voor zover bekend nog maar eenmaal is gebeurd - ligt de conclusie voor de hand dat de combinatie van beide gebeurtenissen een hoogst uitzonderlijke gebeurtenis is. Er dient dan ook van te worden uitgegaan dat de kans op het zich realiseren van dit gevaar zeer klein is. Dat het gevaar zich toch heeft gerealiseerd, maakt dat niet anders. Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] dan ook niet aannemelijk gemaakt dat rekening moest worden gehouden met de kans op het verschuiven van de ladder. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of de ladder is verschoven door het wegdrijven van de sluiswand van een andere via het touw aan de ladder bevestigde boot.
Grief 7, die gericht is tegen de beslissing over de proceskosten en dus geen zelfstandige grondslag heeft, deelt het lot van de andere grieven.