In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel van 8 maart 2016. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een veroordeelde, die in 2016 was veroordeeld voor het vervaardigen van amfetamine. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van de ontnemingsvordering door de rechtbank, die onvoldoende bewijs achtte voor het genoten voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde, samen met een medeveroordeelde, amfetamine heeft geproduceerd en dat hij financieel voordeel heeft genoten van deze activiteiten. Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 118.462,50, rekening houdend met de kosten van productie. Na een beoordeling van de redelijke termijn van de procedure, heeft het hof de betalingsverplichting verlaagd tot € 56.250,00. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van de procedure. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren aanwezig waren.