In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 17 november 2016, waarin hij was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 1 augustus 2017 en 1 november 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het hof de vordering van de officier van justitie heeft beoordeeld. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.849,83, terwijl de rechtbank dit bedrag op € 12.148,74 had vastgesteld. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die het voordeel op € 16.225,73 schatte, in overweging genomen. De verdediging voerde aan dat er geen eerdere oogst had plaatsgevonden en dat de vordering afgewezen moest worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor een eerdere oogst, maar heeft de verklaringen van de getuigen niet geloofwaardig geacht. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 16.350,00 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.