ECLI:NL:GHARL:2018:10673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
21-006393-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Gelderland. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 17 november 2016, waarin hij was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 1 augustus 2017 en 1 november 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het hof de vordering van de officier van justitie heeft beoordeeld. De officier van justitie had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 16.849,83, terwijl de rechtbank dit bedrag op € 12.148,74 had vastgesteld. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die het voordeel op € 16.225,73 schatte, in overweging genomen. De verdediging voerde aan dat er geen eerdere oogst had plaatsgevonden en dat de vordering afgewezen moest worden. Het hof heeft echter vastgesteld dat er aanwijzingen waren voor een eerdere oogst, maar heeft de verklaringen van de getuigen niet geloofwaardig geacht. Uiteindelijk heeft het hof het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 16.350,00 en de veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006393-16
Uitspraak d.d.: 6 december 2018
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 17 november 2016 met parketnummer 05-840116-16 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1975] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De behandeling van de zaak is op de terechtzitting van 1 augustus 2017 aangehouden voor het horen van twee getuigen door de raadsheer-commissaris.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman,
mr. J.J. Veldheer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep, zodat dit behoort te worden vernietigd. Het hof doet daarom opnieuw recht.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 16.849,83 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 12.148,74 en aan veroordeelde de verplichting opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 16.225,73 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. De verdediging voert daartoe op grond van de feiten en omstandigheden als in de pleitnota weergegeven aan, dat, onder meer gelet op de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , een eerdere oogst niet aannemelijk is geweest.
Mocht het hof een eerdere oogst wel aannemelijk achten, dan acht de raadsman het noodzakelijk om de getuige [getuige 3] te horen.
Uiterst subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat indien het hof een eerdere oogst aannemelijk acht, op de opbrengst van die oogst de volledige investeringskosten ad
€ 3.750 in mindering moet worden gebracht, zodat het wederrechtelijk verkregen voordeel dan hooguit € 11.618,73 bedraagt.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij vonnis van 17 november 2016 van de politierechter in de rechtbank Gelderland (parketnummer 05-840116-16) ter zake van onder meer overtreding van de Opiumwet in de periode van 20 tot en met 27 oktober 2015 veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit de baten van een soortgelijk strafbaar feit, gepleegd in de periode voorafgaande aan de hiervoor vermelde, financieel voordeel heeft genoten.
Bij het vaststellen van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof als uitgangspunt het voornoemde vonnis en het proces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Nederland. [1]
Op 27 oktober 2015 wordt in de woning aan [adres] te [woonplaats] op de slaapkamer een hennepkwekerij met 194 hennepplanten aangetroffen. [2]
Verbalisanten hebben in het proces-verbaal gerelateerd dat er aanwijzingen waren voor een eerdere oogst. In de kwekerij werden hennepafval en hennepresten aangetroffen. Er werd geconstateerd dat er stof op de koolfilters en andere voorwerpen aanwezig was. Er waren droogrekken en knipscharen aanwezig waarop zich hennepresten bevonden. In de kwekerij werd een aantal vuilniszakken met potgrond met daarin wortelresten van hennepplanten aangetroffen. In de kwekerij werden tray’s aangetroffen waarin normaliter hennepstekken in steenwol worden geplaatst. [3]
De veroordeelde heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij geen eerdere oogst heeft gehad. De aangetroffen planten waren zijn eerste oogst. De aanwijzingen voor een eerdere oogst die door de verbalisanten zijn aangetroffen komen door het feit dat de materialen tweede hands zijn aangeschaft.
Ter onderbouwing van het standpunt zijn op het verzoek van de verdediging twee getuigen door de raadsheer-commissaris gehoord.
De getuige [getuige 2] heeft het echter in zijn verklaring over het jaar 2016. De getuige heeft desgevraagd verklaard dat hij zeker van het jaar is omdat hij toen zijn huis is kwijt geraakt en een slaapplek nodig had. Omdat deze getuige verklaart over een periode na het aantreffen van de hennepkwekerij kan aan zijn verklaring niet het belang worden gehecht die die verdediging daar aan wenst te hechten.
De verklaring van de getuige [getuige 1] (voormalig partner van veroordeelde) acht het hof, gelet op de tegenstrijdigheden in haar verklaringen, niet geloofwaardig zodat deze verklaring ter zijde wordt geschoven.
Door de verdediging is wederom gevraagd om de getuige [getuige 3] te horen. Het horen van deze getuige is reeds ter terechtzitting bij het hof op 1 augustus 2017 door de raadsman verzocht. Het hof heeft toen het horen van de getuige afgewezen. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting op 1 november 2018 naar voren is gebracht, ziet niet op zodanige nieuwe concrete feiten en/of omstandigheden die zouden nopen tot het alsnog horen van deze getuige. Het verzoek daartoe wordt daarom wederom afgewezen.
Het hof merkt – ten overvloede – nog op dat het volstrekt onaannemelijk is dat veroordeelde vuilniszakken met potgrond en wortelresten bij het tweede hands verkrijgen van andere goederen (kennelijk ook) heeft meegekregen/meegenomen.
Liander heeft aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit in de periode van juni 2015 tot 27 oktober 2015. [4] In deze periode is het mogelijk om één keer oogsten en een tweede oogst op te starten. De laatste oogst door de verbalisanten is aangetroffen en heeft dus niet tot een wederrechtelijk verkregen voordeel geleid. Het hof gaat daarom bij de berekening uit van één oogst.
Bij de schatting van het door de veroordeelde daarmee wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof als uitgangspunt de standaardberekening en normen, zoals vastgelegd in het door het Functioneel Parket Afpakken van het openbaar ministerie (voorheen Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM)) [5] uitgebrachte rapport met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel van hennepkwekerijen bij binnenteelt onder kunstlicht, van 1 november 2010. Het hof gaat bij berekening uit van 14 hennepplanten per m2. [6]
In dit rapport Boom worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- opbrengst hennep in grammen bij 14 planten per m2: 28,6 gram per plant;
- opbrengst per gram hennep: € 3,28;
- de inkoopprijs per stek: € 2,85;
- de variabele kosten per stek: € 3,33;
- bij een hoeveelheid planten van 0-199 geldt een afschrijving van € 150,- per oogst.
Het hof ziet, anders dan de raadsman, geen reden om ten aanzien van de afschrijfkosten af te wijken van de norm als in het rapport opgenomen.
Op grond van het hiervoor overwogene komt het hof tot de volgende schatting van de bruto opbrengst, de gemaakte kosten en de netto opbrengst.
Door de raadsman is betoogd dat op de netto opbrengst de door veroordeelde de door hem aan Linander betaalde elektriciteitskosten in mindering moeten worden gebracht. De verdediging heeft dit bedrag op € 1.484 gesteld.
Uit de nota van Liander [7] blijkt dat, uitgaande van twee oogsten [8] , er 15.512 kWh aan elektriciteit is verbruikt. De kosten hiervan bedragen € 953,99.
Volgens vaste jurisprudentie komen alleen de kosten die in rechtstreeks verband staan met het strafbare feit waarop de ontneming betrekking heeft voor verrekening in aanmerking. Het strafbare feit dat voordeel heeft opgeleverd, is in dit geval de eerste oogst. Derhalve komt ook alleen het verbruik van elektriciteit ten behoeve van de eerste oogst voor aftrek in aanmerking. Het hof brengt daarom de helft van € 953,99, zijnde € 477 op de opbrengst in mindering

Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel

Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 16.849,83 - € 477 = € 16.372,83
Het hof stelt de verplichting tot betaling aan de Staat vast op afgerond
€ 16.350.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
16.372,83 (zestienduizend driehonderdtweeënzeventig euro en drieëntachtig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 16.350,-- (zestienduizend driehonderdvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. H. Abbink en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.W. Jansink, griffier,
en op 6 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 december 2018.
Tegenwoordig:
mr. R. de Groot, voorzitter,
mr. J.B.H.M. Simmelink, advocaat-generaal,
mr. G.W. Jansink, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar dossierpagina’s of bijlagen, als opgenomen in het door [verbalisant] , hoofdagent, op 2 maart 2016 op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van politie District Oost-Nederland, proces-verbaalnummer [nummer] alsmede de daarbij behorende bijlagen in de vorm van processen-verbaal en overige bescheiden.
2.Dossierpagina's 3 en 4
3.Dossierpagina's 35 en 36
4.Dossierpagina 14.
5.https://www.om.nl/@25044/wederrechtelijk/
6.Dossierpagina 36.
7.Dossierpagina 29.
8.Dossierpagina 26.