ECLI:NL:GHARL:2018:10615

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
200.244.730
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging verblijfplaats kinderen en vertegenwoordigingsbevoegdheid jeugdbeschermers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, waarin toestemming werd verleend aan de gecertificeerde instelling (GI) voor wijziging van de verblijfplaats van drie minderjarige kinderen. De pleegouders, die in hoger beroep zijn gekomen, betogen dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van de GI rechtsgeldig is ingediend, omdat de GI niet bevoegd zou zijn vertegenwoordigd. Het hof verwijst naar de eerdere beschikking van de kinderrechter van 15 augustus 2018 en de daaropvolgende procedure. De pleegouders hebben zes grieven ingediend, waarvan de eerste betrekking heeft op de nietigheid van de beschikking van de kinderrechter. Het hof oordeelt dat de kinderrechter niet in strijd heeft gehandeld met de wet en dat de GI bevoegd was om het verzoek in te dienen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter, waarbij de verzoeken van de pleegouders worden afgewezen. De beslissing van het hof is genomen na een mondelinge behandeling op 8 november 2018, waarbij de pleegouders en de GI vertegenwoordigd waren, maar de moeder en de raad voor de kinderbescherming niet verschenen. Het hof concludeert dat de afwijzing van de verzoeken van de pleegouders niet in het belang van de kinderen noodzakelijk is en dat de GI niet vervangen hoeft te worden. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.730/01 en 200.244.732
(zaaknummer rechtbank Overijssel 220485)
beschikking van 6 december 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers hoger beroep,
verder te noemen: de pleegouders,
advocaat: mr. G.R. Dorhout-Tielken te Soest,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle, kantoorhoudende te Hengelo (Overijssel),
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
advocaat: mr. E. Lam te Amsterdam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: de moeder
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen, gemeente Stichtse Vecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens houdende een verzoek tot schorsing c.q. opheffing van de uitvoerbaarheid bij voorraad met producties, ingekomen op 21 augustus 2018;
  • het verweerschrift;
  • aanvulling van gronden hoger beroep met een productie;
  • een brief van de Kinder- en Jongerenrechtswinkel Gelderland van 13 september 2018 met bijlagen;
  • het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van het hof van 1 oktober 2018 in de zaak met het zaaknummer 200.244.730/02, strekkende tot afwijzing van het verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking;
  • een journaalbericht van mr. Lam van 22 oktober 2018 met producties en
  • een journaalbericht van mr. Dorhout-Tielken van 26 oktober 2018 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 november 2018 plaatsgevonden.
De pleegouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn E. ten Berge, J. te Bos en J. Fransman verschenen, bijgestaan door hun advocaat. De moeder en de raad voor de kinderbescherming zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (verder: [naam kind 1] );
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (verder: [naam kind 2] ) en
  • [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum] te [woonplaats] (verder: [naam kind 3] ).
De moeder is als enige belast met het gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] (verder gezamenlijk ook: de kinderen). [naam] is de juridische vader van [naam kind 1] en [naam kind 2] . [naam] is de juridische vader van [naam kind 3] .
3.2
[naam kind 1] en [naam kind 2] zijn bij beschikking van 15 april 2009 onder toezicht gesteld van de GI. [naam kind 3] is bij beschikking van 6 juni 2016 onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstellingen zijn nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beslissing van de kinderrechter van 26 maart 2018 tot 15 april 2019.
3.3
Bij beschikking van 27 september 2016 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg. De machtiging tot uithuisplaatsing is nadien telkens verlengd, laatstelijk bij beslissing van de kinderrechter van 26 maart 2018 tot 15 april 2019.
3.4
De kinderen hebben vanaf 26 oktober 2016 tot 23 augustus 2018 bij de pleegouders gewoond. Tussen 23 augustus 2018 en 2 oktober 2018 hebben zij bij hun oma (moederszijde) gewoond en sinds 2 oktober 2018 verblijven zij in een perspectief biedend gezinshuis.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte, waaronder de verzoeken van de moeder tot wijziging van de GI en benoeming van een bijzondere curator voor de kinderen, is afgewezen.
3.6
De pleegouders hebben het hof verzocht schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking. Bij mondelinge uitspraak van 1 oktober 2018 heeft het hof dat verzoek afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De pleegouders zijn met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 5 ziet op de uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Deze grief is reeds aan de orde gekomen in de procedure met het zaaknummer 200.244.730/02 en behoeft daarom geen bespreking meer. Het hof zal de overige grieven hieronder bespreken. Voor zover in de onderhavige procedure aan de orde verzoeken de pleegouders het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • primair: de bestreden beschikking te vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 287 in verband met artikel 230, eerste en derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv);
  • subsidiair: de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen;
  • meer subsidiair: de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI tot het verlenen van toestemming voor wijziging van de verblijfplaats van de kinderen alsnog af te wijzen alsmede de GI te vervangen door Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (verder: LJ&R) althans een andere, door het hof te bepalen, GI en voorts een bijzondere curator aan te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de pleegouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In grief 1 stellen de pleegouders dat de beslissing van de kinderrechter van 15 augustus 2018 nietig is omdat die beslissing niet de in artikel 230, eerste lid, Rv voorgeschreven gegevens bevat, zoals de gronden van de beslissing, de feiten waarop de beslissing berust en de naam van de rechter die de beslissing heeft genomen. De pleegouders zijn van mening dat de kinderrechter na verloop van de aangekondigde uitspraaktermijn van twee weken niet kon volstaan met een mededeling van de beslissing per e-mail, zonder daarbij een onderbouwing te verstrekken. Daartoe voeren zij aan dat geen sprake is van een spoedprocedure en dat het ook geen uitwerking van een ter zitting gedane mondelinge uitspraak betreft.
5.2
Deze grief faalt. In artikel 230, eerste lid, Rv is voorgeschreven welke gegevens een vonnis dient te bevatten. Op grond van artikel 287 Rv is dit artikel van overeenkomstige toepassing op een beschikking. Op het niet voldoen aan voornoemde bepalingen is echter geen sanctie gesteld en in elk geval niet de sanctie van nietigheid van de beschikking. Het hof ziet ook niet in welk belang de pleegouders zijn geschaad doordat niet is voldaan aan deze bepalingen, nu juist een spoedige beslissing in het belang van de kinderen is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat namens de pleegouders tijdig hoger beroep kon worden ingesteld, de beslissing van 15 augustus 2018 op 28 augustus 2018 schriftelijk is uitgewerkt in de vorm van een beschikking en de pleegouders daarna de gelegenheid hebben gehad om de gronden van het hoger beroep verder aan te vullen.
5.3
In grief 2 stellen de pleegouders dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van de GI tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen rechtsgeldig is ingediend. Volgens de pleegouders had de kinderrechter de GI niet-ontvankelijk moeten verklaren in haar verzoek, omdat het verzoek is ingediend en ondertekend door een persoon die niet bevoegd was de GI in rechte te vertegenwoordigen. De pleegouders zijn van mening dat de bevoegdheid daartoe niet kan worden ontleend aan het “Besluit mandaat, volmacht en machtiging Stichting Jeugdbescherming Overijssel” en het “Bevoegdhedenregister Stichting Jeugdbescherming Overijssel”, zoals de GI heeft betoogd en de kinderrechter heeft geoordeeld, omdat deze stukken ongetekend, ongedateerd en niet openbaar zijn. Bovendien is de overdracht van bevoegdheden niet geregeld in de statuten. Volgens de pleegouders kan het bevoegdheidsgebrek niet worden hersteld door de in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de bestuurder van de GI, inhoudende dat hij achter het inleidend verzoek staat.
5.4
Het hof overweegt hierover als volgt.
Door de GI is overgelegd het “Besluit mandaat, volmacht en machtiging Stichting Jeugdbescherming Overijssel”, vastgesteld op 25 augustus 2015 door het PMT/Raad van Bestuur van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel, in werking getreden op 1 september 2015. Artikel 2 van genoemd besluit vermeldt het volgende:
“Aan onder verantwoordelijkheid van de bovengenoemde stichting werkzame functionarissen wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheden aangeduid in het bij dit besluit behorende bevoegdhedenregister en betrekking hebbend op de uitvoerende werkzaamheden ten behoeve van de cliënten van de stichting.”
Artikel 7 van dit besluit vermeldt het volgende:
“a. Een krachtens mandaat, volmacht of machtiging genomen besluit of beslissing wordt als volgt ondertekend:
“Stichting Jeugdbescherming Overijssel, namens deze” gevolgd door de handtekening van de gemandateerde, de gevolmachtigde en de gemachtigde, zijn naam en zijn functieaanduiding.”
Voorts vermeldt het bij dit besluit behorende “Bevoegdhedenregister Stichting Jeugdbescherming Overijssel” het volgende, voor zover van belang:
“B. Handelingen/bevoegdheden
Ter uitvoering van de statutaire taken, onderscheidt de Stichting de volgende handelingen, die hetzij een vertegenwoordigingsbevoegdheid in rechte, hetzij gewone (rechts)handelingen dan wel bestuursrechtelijke besluiten betreffen.
(…)
6. Verzoekschriften ondertoezichtstelling en voogdij
Het in het kader van de uitoefening van de ondertoezichtstelling of voogdij of in het kader van de Algemene bestuurswet, indienen van verzoek-, bezwaar-, verweer- en (hoger) beroepschriften inclusief het wijzigen, intrekken en aanvullen daarvan, alsmede het verschaffen van verzochte informatie aan rechterlijke instanties in rechtszaken waarin de Stichting in dat kader als belanghebbende (rechts)persoon wordt aangemerkt.
(…)
D. Functionarissen naar hiërarchie en toegekende bevoegdheden
Het bestuur van de Stichting kent aan de hierna genoemde functionarissen de bevoegdheid toe tot het verrichten van een of meerdere hiervoor omschreven (rechts)handelingen.
(…)
D. Jeugdbeschermers
Bevoegdheden vermeld onder (…) 6 (…)”
Het hof constateert dat het verzoekschrift in eerste aanleg is ingediend door de jeugdbeschermers mevrouw Te Bos en mevrouw Ten Berge. Het hof acht voldoende aannemelijk dat op grond van artikel 2 van genoemd besluit door de GI volmacht, machtiging of mandaat is verleend aan de indieners van het inleidend verzoek. Zij zijn beiden “onder verantwoordelijkheid van de GI werkzame functionarissen”, te weten jeugdbeschermers, en zij zijn naar het oordeel van het hof aldus bevoegd namens de GI in het kader van de uitoefening van de ondertoezichtstelling een verzoekschrift in te dienen.
De stelling van de pleegouders dat het op 25 augustus 2015 vastgestelde besluit niet is ondertekend, doet naar het oordeel van het hof niet af aan het bestaan van dat besluit. Het hof acht voldoende aannemelijk dat aan het door de GI in de onderhavige procedure overgelegde exemplaar (mogelijk een uitdraai van het digitale exemplaar) een ondertekend exemplaar ten grondslag ligt. Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg blijkt dat de advocaat van de GI voorafgaand aan de mondelinge behandeling het betreffende bevoegdhedenregister aan de advocaat van de pleegouders heeft laten zien. Gesteld noch gebleken is dat de pleegouders zijn benadeeld doordat het bevoegdhedenregister niet is gedeponeerd in het Handelsregister. Bovendien is een eventueel bevoegdheidsgebrek naar het oordeel van het hof gedekt door de door de GI overgelegde schriftelijke verklaring van de bestuurder van de GI, de heer P.G. Palsma, van 22 oktober 2018 inhoudende dat hij achter het inleidend verzoek staat.
Gezien het voorgaande treft grief 2 geen doel.
5.5
In de grieven 3 en 4 stellen de pleegouders dat de kinderrechter het verzoek van de GI tot wijziging van de verblijfplaats van de kinderen ten onrechte heeft afgewezen en niet is ingegaan op het verzoek van de pleegouders om de bij de behandeling van de kinderen betrokken medewerkers van Karakter als informant te horen.
5.6
Deze grieven falen. Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:265i, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de GI voor wijziging in het verblijf van een minderjarige die ten minste een jaar door een ander als de ouder is opgevoed en verzorgd als behorende tot zijn gezin, de toestemming van de kinderrechter behoeft en dat het verzoek tot het verlenen van toestemming door de kinderrechter ingevolge het tweede lid van voornoemd artikel slechts wordt afgewezen indien de kinderrechter dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk oordeelt. De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking uitgebreid gemotiveerd op welke gronden zij tot toewijzing van het verzoek van de GI is gekomen. Het hof kan zich na eigen onderzoek vinden in deze overwegingen, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. Dat geldt ook voor de overwegingen van de kinderrechter over de inzet van de pleegouders. Het is bewonderenswaardig hoe de pleegouders zich hebben ingezet voor de kinderen. Het hof voegt hieraan toe dat het in deze zaak niet gaat om de vraag wie een verwijt kan worden gemaakt. Uit de stukken blijkt dat het gehele systeem met alle betrokkenen (de kinderen, de pleegouders, de moeder, de oma, de GI, Jarabee en Karakter) niet goed functioneerde en dat dit zijn weerslag had op de kinderen. Het samenspel van factoren maakte dat voortzetting van het verblijf van de kinderen bij de pleegouders door de GI niet langer verantwoord werd geacht.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat afwijzing van het verzoek van de GI niet in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Evenals de kinderrechter ziet het hof geen aanleiding om Karakter als informant aan te merken.
5.7
In grief 6 stellen de pleegouders dat de kinderrechter de verzoeken van de moeder tot wijziging van de GI en tot benoeming van een bijzondere curator ten onrechte heeft afgewezen. De pleegouders verzoeken het hof de GI te vervangen door LJ&R althans een andere, door het hof te bepalen GI en daarnaast een bijzondere curator te benoemen.
5.8
Deze grief faalt. Met betrekking tot het verzoek tot vervanging van de GI staat geen ander rechtsmiddel open dan cassatie in het belang der wet (artikel 807 Rv in samenhang met artikel 1:259 BW). De pleegouders hebben niet gesteld op welke grond dat appelverbod in dit geval moet worden doorbroken.
Daargelaten dat de pleegouders in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek hebben gedaan tot benoeming van een bijzondere curator, is het hof van oordeel dat een voortzetting van het onderzoek of uitbreiding daarvan door benoeming van een bijzondere curator niet in het belang van de kinderen is.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, zoals hierna zal worden vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 15 augustus 2018;
compenseert de proceskosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en M.J. Stolwerk, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 6 december 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.