In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 december 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinder- en partneralimentatie. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2017, waarin de ingangsdatum van de onderhoudsverplichting werd vastgesteld op 3 maart 2017. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 23 januari 2018, waarin de onderhoudsbijdrage voor hun kind en de partneralimentatie zijn gewijzigd.
Het hof heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep, omdat hij tijdig beroep heeft ingesteld tegen de deelbeschikking van de rechtbank. De vrouw is echter niet-ontvankelijk verklaard in haar incidenteel hoger beroep, omdat zij de termijn voor het indienen van haar beroep heeft overschreden. Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen, waarbij de man aanvoerde dat de rechtbank een onjuiste ingangsdatum had vastgesteld en dat hij onvoldoende draagkracht had om de alimentatie te betalen. De vrouw voerde aan dat de man zijn verzoek niet tijdig had ingediend en dat zij afhankelijk was van de vastgestelde alimentatie.
Het hof heeft geoordeeld dat de man op een eerder tijdstip wijziging van de alimentatie had kunnen verzoeken en dat hij de gevolgen van zijn vertraging voor zijn rekening moet nemen. De grief van de man is afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige verzoeken in alimentatiezaken en de zorgvuldigheid die de rechter moet betrachten bij het vaststellen van ingangsdata voor alimentatieverplichtingen.