ECLI:NL:GHARL:2018:10530

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
WAHV 200.196.211
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing officier van justitie wegens ondeugdelijke motivering in verkeersboetezaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2016. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 90,- die aan de betrokkene was opgelegd voor het niet correct gebruiken van een parkeerschijf. De betrokkene had een handgeschreven briefje achter de voorruit van zijn voertuig geplaatst in plaats van een parkeerschijf, wat in strijd is met artikel 25 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De officier van justitie had de beslissing om het beroep ongegrond te verklaren niet deugdelijk gemotiveerd, aangezien niet was ingegaan op de argumenten van de betrokkene. Het hof oordeelde dat de beslissing van de officier van justitie niet voldeed aan de eisen van artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die een deugdelijke motivering vereist. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond, maar veroordeelde de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de officier van justitie in administratieve sanctiezaken.

Uitspraak

WAHV 200.196.211
4 december 2018
CJIB 185285904
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 19 juli 2016
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

De inhoud van het tussenarrest van 21 juni 2018 wordt hier overgenomen.

Het verdere procesverloop

Op 28 juni 2018 zijn, naar aanleiding van voornoemd tussenarrest, de gronden van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Op grond van de inhoud van het tussenarrest zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
2. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de beslissing van de officier van justitie dient te worden vernietigd, nu deze niet berust op de grondslag van het beroep en evenmin is voorzien van een deugdelijke motivering.
3. In artikel 7:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Dit brengt echter niet mee dat in het geval niet uitgebreid en expliciet op alle door een betrokkene aangedragen argumenten wordt ingegaan door de officier van justitie, sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Bij een beoordeling of sprake is van een dergelijke schending, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het betreffende geval.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “motorvoertuig zonder duidelijk zichtbare achter voorruit geplaatste parkeerschijf met aangegeven begintijd parkeren bij blauwe streep”, welke gedraging zou zijn verricht op 16 oktober 2014 om 16:05 uur op de Arent Janszoon Ernststraat te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [00-YY-YY] .
5. In de gronden van het administratief beroep is namens de betrokkene erkend dat geen parkeerschijf is gebruikt. De betrokkene had een duidelijk geschreven notitie achter de voorruit geplaatst met daarop het tijdstip van aankomst. Hiermee is weliswaar de letter van de wet niet opgevolgd, maar is wel naar de geest van de wet gehandeld.
6. De motivering van de beslissing van de officier van justitie houdt in:
"U stelt dat u de parkeerschijf (op juiste wijze) hebt gebruikt. Artikel 25 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 beschrijft het gebruik van de parkeerschijf. Hierin staat onder meer dat de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst moet worden en dat de parkeerschijf moet worden ingesteld op het tijdstip waarop met parkeren is begonnen. Uit de beschikbare informatie blijkt dat u zich niet aan alle in dit artikel gestelde voorwaarden hebt gehouden. De officier van justitie kent hierbij aan de waarneming van de verbalisant doorslaggevende betekenis toe. Alles overwegende verklaart de officier van justitie het beroep ongegrond."
7. Naar het oordeel van het hof berust de beslissing van de officier van justitie niet op een deugdelijke motivering zoals artikel 7:26, eerste lid, van de Awb eist. Uit de motivering van de beslissing van de officier van justitie blijkt niet dat acht is geslagen op hetgeen namens de betrokkene tegen de sanctie is aangevoerd. De betrokkene heeft juist niet gesteld de parkeerschijf op juiste wijze te hebben gebruikt; er is in het geheel geen parkeerschijf achter de voorruit geplaatst, maar een handgeschreven notitie. Door de ondeugdelijke motivering van de beslissing van de officier van justitie heeft de gemachtigde geen adequate reactie gekregen op het door hem gevoerde verweer. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal die beslissing dan ook vernietigen. Vervolgens zal het hof het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
8. Nu de betrokkene er alles aan heeft gedaan om naar de geest van de wet te handelen, is de gemachtigde van mening dat de inleidende beschikking dient te worden vernietigd en het bedrag van de sanctie dient te worden gematigd.
9. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De tekst van dit artikel luidde - op de datum van de gedraging - als volgt:
“2. Op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep is het parkeren van een motorvoertuig op meer dan twee wielen slechts toegestaan indien het motorvoertuig overeenkomstig het bij ministeriële regeling bepaalde is voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf. Indien het motorvoertuig is voorzien van een voorruit, wordt de parkeerschijf achter de voorruit geplaatst."
10. Blijkens vorenomschreven bepaling heeft de wetgever het gebruik van een parkeerschijf verplicht gesteld bij parkeren op plaatsen die zijn voorzien van een blauwe streep. Niet in het geding is dat de betrokkene zijn voertuig op de onder 4. omschreven plaats, datum en tijd heeft geparkeerd bij een blauwe streep. Nu vaststaat dat geen gebruik is gemaakt van een parkeerschijf, zoals omschreven in artikel 25, tweede lid, van het RVV 1990, staat vast dat de onderhavige gedraging is verricht. Weliswaar is de achterliggende gedachte van de parkeerschijf dat kan worden vastgesteld wanneer met parkeren is begonnen, en of aldus de ter plaatse maximaal toegestane parkeerduur niet wordt overschreden, maar de wetgever heeft geen ruimte gelaten om de aanvangstijd van parkeren ook op andere wijze aan te geven, zoals bijvoorbeeld door middel van een handgeschreven briefje. De betrokkene had dan ook gebruik dienen te maken van een reguliere parkeerschijf of, bij het ontbreken daarvan, een parkeerschijf aan te schaffen alvorens zijn voertuig te parkeren bij een blauwe streep.
11. De goede bedoelingen van de betrokkene ten spijt ziet het hof in hetgeen is aangevoerd - in het midden latend of de betrokkene daadwerkelijk een briefje achter zijn voorruit heeft geplaatst - geen aanleiding om het bedrag van de sanctie te matigen. De betrokkene dient zich te houden aan de geldende verkeersregels, hetgeen bij parkeren bij een blauwe streep inhoudt dat gebruik moet worden gemaakt van een parkeerschijf. Het beroep tegen de inleidende beschikking is dan ook ongegrond.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 501,-.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 501,-, over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [D] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Arends als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.