ECLI:NL:GHARL:2018:10472

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
WAHV 200.239.800
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. de Witt
  • M. Smeitink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in het kader van de Algemene wet bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 19 april 2018 het beroep van de betrokkene ongegrond had verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld omdat hij het niet eens was met de opgelegde sanctie en stelde dat hij in administratief beroep wel gronden had ingediend. De kantonrechter oordeelde echter dat het beroepschrift geen gronden bevatte en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Het hof heeft de zaak behandeld op 16 november 2018, waarbij de betrokkene niet aanwezig was, maar de advocaat-generaal was vertegenwoordigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in zijn beroepschrift van 15 juni 2017 geen gronden heeft opgegeven zoals vereist door artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De betrokkene had de gelegenheid gekregen om het verzuim te herstellen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Het hof concludeert dat de stelling van de betrokkene dat de beschikking ten onrechte is opgelegd, geen grond is als bedoeld in de Awb. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, waarbij het niet toekomt aan de beoordeling van de gronden die inmiddels zijn aangevoerd tegen de opgelegde sanctie.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van het indienen van duidelijke gronden in een beroepschrift en de verplichting van de indiener om deze gronden tijdig aan te leveren. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de eisen die de Awb stelt aan een beroepschrift, en dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

WAHV 200.239.800
30 november 2018
CJIB 207958538
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 19 april 2018
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
Er is gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 16 november 2018. De betrokkene is niet verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door mr. [B] .

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de officier van justitie het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft de kantonrechter het volgende overwogen. Het beroepschrift tegen de inleidende beschikking bevatte geen gronden. Dit verzuim is niet binnen de in de brief van 10 juli 2017 gestelde termijn hersteld. De betrokkene deed bij brief van 13 juli 2017 opnieuw alleen een Wob-verzoek.
2. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat hij in administratief beroep wel een grond heeft ingediend, te weten dat hij zich niet kan vinden in de opgelegde sanctie. Hij had de op grond van de WOB opgevraagde stukken nodig om aan te tonen dat de sanctie niet terecht is opgelegd. Dit had hij ter zitting van de kantonrechter willen uitleggen. Na zijn schrijven van 13 juli 2017 heeft hij geen schrijven ontvangen waaruit bleek dat zijn beroepsgronden nog niet helder waren. Hij mocht er dus op vertrouwen dat het volledig was. In de inleidende beschikking is als pleeglocatie vermeld de Rijksweg A27. Dat is feitelijk onmogelijk omdat de betrokkene achter de verbalisant aanreed van de afrit A12 en oprit A27.
3. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of beroep te bevatten. Met de gronden van het beroep worden de
redenenbedoeld die de indiener heeft om een besluit vernietigd, gewijzigd of herroepen te krijgen. Indien niet is voldaan aan dit vereiste, kan ingevolge het bepaalde in artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Daarbij moet hij erop worden gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als het verzuim niet (tijdig) wordt hersteld.
4. Het hof stelt het volgende vast.
De betrokkene verzoekt in het beroepschrift van 15 juni 2017 om informatie (op grond van de WOB) en, na toezending daarvan, een termijn voor aanvulling van de gronden.
Dit beroepschrift bevat geen gronden als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb.
De officier van justitie heeft bij brief van 5 juli 2017 het zaakoverzicht aan de betrokkene toegezonden. Daarmee heeft de officier van justitie in dit geval voldaan aan zijn informatieplicht als bedoeld in artikel 7:18, vierde lid, van de Awb.
Bij brief van 10 juli 2017 is de betrokkene in de gelegenheid gesteld het verzuim de gronden van het beroep op te geven te herstellen. Daarvoor is een termijn van vier weken na dagtekening van die brief gegeven. Deze brief voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Deze brief houdt verder in dat onder gronden van het beroep wordt verstaan een duidelijke reden waarom de betrokkene het niet eens is met de opgelegde sanctie. Ook is vermeld dat als de betrokkene stukken heeft opgevraagd, dit geen opschortende werking heeft voor wat betreft de verplichting gronden in te dienen.
Bij brief van 13 juli 2017 herhaalt de betrokkene zijn WOB-verzoek, maakt hij aanspraak op een dwangsom omdat de informatie niet is verstrekt, en schrijft hij dat hij bezwaar indient op de grond dat de beschikking ten onrechte is opgelegd.
5. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de stelling dat "de beschikking ten onrechte is opgelegd" geen grond is als bedoeld in artikel 6:5 van de Awb, heeft de kantonrechter juist geoordeeld en beslist. De stelling van de betrokkene dat nu hem in reactie op zijn brief van 13 juli 2017 niet nogmaals is meegedeeld dat niet duidelijk is wat zijn beroepsgronden zijn en hij er daarom op mocht vertrouwen dat het zo in orde was, vindt geen steun in het recht. Er hoeft maar eenmaal gelegenheid te worden geboden om het verzuim te herstellen. Dat is in deze zaak gebeurd.
6. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter bevestigen. Dat brengt me dat het hof, evenals de kantonrechter, niet toekomt aan de beoordeling van de gronden die inmiddels zijn aangevoerd tegen de opgelegde sanctie.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.