In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2017. De heffingsambtenaar van de gemeente Gooise Meren had de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat] 60 te [Z] vastgesteld op € 518.000 per waardepeildatum 1 januari 2015. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en stelde dat de waarde € 438.000 zou moeten zijn. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 14 november 2018 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betoogde dat de heffingsambtenaar inconsistent was in de waardering, omdat hij bij de waardering van de woning uitging van de perceeloppervlakte, terwijl bij de vergelijkingsobjecten de gebruiksoppervlakte werd gehanteerd. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar terecht de perceeloppervlakte had gebruikt en dat de waardering van de woning op basis van de vergelijkingsobjecten adequaat was.
Het Hof concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van ten minste € 518.000. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.