ECLI:NL:GHARL:2018:10433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
21-004207-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met geldboete en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin de verdachte werd veroordeeld voor mishandeling. De feiten dateren van 8 juli 2016, toen de verdachte in Bunschoten-Spakenburg de benadeelde partij heeft mishandeld door deze te slaan en te schoppen. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 8 december 2017 en 19 november 2018. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, dat op 18 juli 2017 werd uitgesproken. Het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en heeft hem een geldboete van € 250,00 opgelegd, alsook 5 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Daarnaast is er een vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 158,85, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die zij slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De wettelijke rente over de schadevergoeding is vastgesteld vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004207-17
Uitspraak d.d.: 3 december 2018
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 18 juli 2017 met parketnummer 16-057877-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1963] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 8 december 2017 en 19 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. G.F. Schadd, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2016 te Bunschoten-Spakenburg, gemeente Bunschoten een of meermalen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] :
- in/op zijn gezicht te slaan/stompen
- tegen het lichaam te slaan/stompen
- tegen het lichaam te schoppen
- met een kratje, in ieder geval een voorwerp, tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te slaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks8 juli 2016 te Bunschoten-Spakenburg,
gemeente Bunschoten een of meermalen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[benadeelde] heeft mishandeld door deze [benadeelde] :
- in/op zijn gezicht te slaan/stompen
- tegen het lichaam te slaan/stompen
- tegen het lichaam te schoppen
- met een kratje
in ieder geval een voorwerp, tegen het hoofd, althanstegen het lichaam te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever door hem met een kratje tegen het lichaam te slaan. Hij heeft daarmee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Voor wat betreft de aard en de hoogte van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een geldboete genoemd voor eenvoudige mishandeling. Dit oriëntatiepunt ziet op personen die voor het eerst voor een dergelijk feit worden veroordeeld. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 23 oktober 2018 is verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking gekomen.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om aan verdachte een taakstraf op te leggen, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat verdachte en zijn partner financieel moeilijk rond kunnen komen, maar dat hij een geldboete boven een taakstraf prefereert. Het hof acht een geheel of deels voorwaardelijke straf, zoals door de advocaat-generaal is gevraagd en ook door de raadsman is verzocht, niet aangewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 617,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 267,70. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Nu de vordering van de benadeelde partij zowel ziet op hetgeen ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard alsmede hetgeen aan de partner van verdachte is ten laste gelegd, zal het hof het toe te wijzen bedrag voor de helft aan verdachte toerekenen. Dat geldt ook voor de reis- en proceskosten. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 158,85 (honderdachtenvijftig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 8,85 (acht euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 13,00 (dertien euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 158,85 (honderdachtenvijftig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 8,85 (acht euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 juli 2016.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J.W. Rijkers en mr. R.M. Maanicus, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 3 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.