ECLI:NL:GHARL:2018:10421

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
200.220.040/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling en informatieplicht in een complexe gezinszaak met geweldsverleden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige kinderen, alsook een verzoek tot informatieplicht van de moeder. De vader, die in het verleden betrokken is geweest bij huiselijk geweld, verzocht om een omgangsregeling, terwijl de moeder, die op een geheim adres verblijft, grote angst heeft voor de vader en niet openstaat voor omgang. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland bekrachtigd, waarin de omgangsregeling was afgewezen. Het hof oordeelde dat de huidige omstandigheden, waaronder de angst van de moeder en de kwetsbaarheid van de kinderen, een omgangsregeling in strijd zouden zijn met hun belangen. De raad voor de kinderbescherming had in een rapport geadviseerd om de verzoeken van de vader af te wijzen, en het hof volgde dit advies. De vader werd geacht hulp te moeten zoeken voor zijn agressieproblematiek, terwijl de moeder haar trauma's moet verwerken om in de toekomst mogelijk contactherstel te kunnen stimuleren. Het hof benadrukte dat de stabiliteit en rust van de moeder en kinderen voorop staan en dat een informatieplicht niet in hun belang zou zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.220.040/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/152160 / FA RK 16-1740)
beschikking van 27 november 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.C.L. Crozier te Sneek,
en
[verweerster],
wonende op een
geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Rijnsburger te Leeuwarden.
Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot 6 maart 2018 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
- een brief van de raad voor de kinderbescherming, regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden (verder te noemen: de raad) van 16 mei 2018;
- een brief van de raad van 3 juli 2018 met als bijlage het raadsrapport van 2 juli 2018;
- een journaalbericht van mr. Crozier van 12 juli 2018;
- een journaalbericht van mr. Rijnsburger van 12 juli 2018 met productie(s).
1.3 Op 29 oktober 2018 is de mondelinge behandeling voortgezet. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de moeder is haar advocaat verschenen. Namens de raad is mevrouw [B] verschenen. Tevens is aan een stagiaire van mr. Crozier bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 6 maart 2018, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof alvorens te beslissen de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van (opbouw van) een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 (verder te noemen: [de minderjarige1] ), alsook tussen de vader en [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 (verder te noemen: [de minderjarige2] ) en het hof hieromtrent binnen drie maanden in een rapport te adviseren. Het hof heeft daarbij de raad tevens verzocht te onderzoeken en te adviseren omtrent het verzoek van de vader tot vaststelling van een informatieregeling.
Met betrekking tot het verzoek van de vader om de moeder te veroordelen tot een dwangsom voor iedere keer dat de moeder in gebreke blijft om aan de te geven beschikking te voldoen heeft het hof overwogen dat dit in beginsel voor afwijzing gereed lag. Het hof heeft het verzoek uit pragmatische overwegingen echter aangehouden.
2.3
De raad heeft gerapporteerd op 2 juli 2018. De raad adviseert het hof om het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast te stellen alsook zijn verzoek tot informatieplicht over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] af te wijzen.
Uit het raadsrapport komen onder meer de hierna genoemde, door de raad geconstateerde feiten en omstandigheden naar voren.
2.4
De kinderen zijn tijdens de relatie van ouders op jonge leeftijd oor- en ooggetuige geweest van heftig huiselijk geweld van de vader naar de moeder. Het laatste geweldsincident vond plaats in mei 2013, waarbij de vader met vrienden de ruiten bij de moeder met knuppels heeft stuk geslagen in aanwezigheid van beide kinderen.
Wat de impact hiervan op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] precies is geweest, is tot op heden (nog) niet bekend. De kinderen laten een grote kwetsbaarheid zien. Beiden hebben extra sturing, begeleiding en duidelijkheid nodig van hun omgeving. Het is duidelijk dat de moeder tot op heden grote angst heeft voor de vader.
Voor de vader geldt dat hij bekend is met heftige uitingen van agressie en boosheid en met een verleden waarin hij meermalen is veroordeeld voor zware geweldsdelicten, onder andere huiselijk geweld en poging tot doodslag, en ook gedetineerd is geweest. Verder is de vader in het verleden begeleid door onder meer de GGZ in verband met psychiatrische problematiek.
Het trauma dat de moeder heeft opgedaan in haar relatie met de vader is nog niet verwerkt. De draagkracht van de moeder is onvoldoende om te kunnen profiteren van hulp bij het verwerken van het trauma. Er worden dan dusdanige emoties teweeg gebracht dat zij niet voldoende beschikbaar kan zijn als opvoeder en niet de duidelijkheid kan bieden die de kinderen nodig hebben. Haar draagkracht komt door de juridische procedures en de hiermee gepaard gaande confrontaties met de vader elke keer weer onder druk te staan waardoor haar angsten opspelen en zij stress/spanning ervaart.
De raad is van mening dat bij het toenemen van spanningen bij de moeder, in combinatie met haar persoonlijke problematiek (ADD en PDD-NOS, Molemann Mental Health Sneek januari 2013), zij minder beschikbaar is voor deze kwetsbare kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] krijgen de angst voor de vader van de moeder mee. Zolang de moeder niet de rust en ruimte krijgt om haar trauma ten aanzien van de vader te verwerken, kan de moeder ook de kinderen emotioneel gezien onvoldoende opvangen en ondersteunen in het aangaan van contact met hun vader. Het baart de raad zorgen dat vader sinds het laatste geweldsincident geen hulp heeft ontvangen gericht op zijn agressieregulatie. De raad ziet dat de vader onvoldoende inzicht toont in zijn agressieverleden en onvoldoende duidelijk maakt wat hij precies aan verandering als persoon en in zijn denken en handelen heeft doorgemaakt en hoe hij dit heeft gedaan. Ook ziet de raad onvoldoende inzicht bij de vader in wat zijn agressie voor de moeder en de kinderen heeft betekend en nog steeds betekent. Om de zorgen over het veilig opgroeien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] weg te nemen is het van belang dat de draagkracht en daarmee de beschikbaarheid van de moeder voor de kinderen worden vergroot. Bovendien zal de vader eerst gedurende langere tijd moeten aantonen in staat te zijn hulpverlening (diagnostiek en behandeling) voor zijn persoonlijke problematiek (waaronder zijn agressieverleden) te benutten en inzicht te krijgen in zijn eigen handelen, alsmede de moeder en de kinderen rust te gunnen, opdat risico's ten aanzien van veiligheid van de kinderen en de moeder worden geminimaliseerd.
Daarnaast is de raad van mening dat vader ook passende forensische diagnostiek en hulp voor zichzelf moet gaan organiseren, opdat hij zich als persoon verder kan ontwikkelen, hetgeen ook kan bijdragen aan de latere beeldvorming van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van hun vader.
2.5
De raadsmedewerker heeft ter zitting van het hof ter toelichting op voornoemd rapport benoemd dat het in het algemeen belangrijk is voor kinderen om contact te hebben met beide ouders, voor de versterking van hun identiteit, gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen. In deze situatie is echter de door de moeder beleefde angst zo sterk en zal een eventuele omgangsregeling zo veel spanning bij haar teweegbrengen, dat de moeder de kinderen niet in het contact zou kunnen steunen. De raad vindt het wel belangrijk dat de moeder met deze problematiek aan de slag gaat, maar acht omgang op dit moment absoluut niet mogelijk.
2.6
De vader heeft op de zitting aangegeven dat hij zich niet kan vinden in het raadsrapport. Volgens hem is dit eenzijdig omdat dit enkel is gebaseerd op de verklaringen van de moeder en de door haar overgelegde stukken. Daarom kan het onderzoek niet de conclusie dragen dat hij maar afstand moet blijven nemen zodat de moeder rust kan krijgen. De vader acht de angsten van de moeder irrationeel en hij betwijfelt of een langere periode van rust voor de moeder enig verschil zou maken bij het overwinnen van haar angsten. Hij wijst erop dat hij inmiddels al vijf jaar geen contact heeft met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dat zij zo geen positief beeld over hem kunnen vormen. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard spijt te hebben van het verleden, van wat er is gebeurd tussen hem en de moeder. Hoewel hij de houding van de moeder enigszins begrijpt, vindt hij dat de kinderen hier los van moeten staan. Hij mist de kinderen en stelt dat hij aan zichzelf heeft gewerkt. Er is sprake geweest van een ommekeer in zijn leven en hij vindt dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] thans van beide ouders moeten kunnen genieten. De vader betwist ook dat de in het rapport beschreven problematiek van de kinderen is veroorzaakt door de trauma's van de in huis meegemaakte geweldincidenten. Volgens de vader zit de problematiek van de kinderen in de genen en vertoonde hij als kind hetzelfde gedrag. Hij heeft nu geleerd daarmee om te gaan en hij zou de kinderen daarin kunnen steunen.
2.7
De moeder staat niet open voor de omgang tussen de vader en de kinderen. Zij is enorm bang voor de vader. Haar advocaat heeft ter zitting verklaard dat de moeder alleen al zodanig is geschrokken van de tussenbeschikking van het hof en het gelaste raadsonderzoek dat haar dagelijkse functioneren op dit moment in het gedrang komt. De moeder heeft veel stress, nachtmerries, concentratieproblemen en last van prikkelbaarheid.
De moeder beseft dat ook zij in therapie moet om aan zichzelf te werken, maar ze moet er ook zijn voor de kinderen. In het verleden heeft de moeder weliswaar hulp gehad bij het verwerken van haar trauma's, maar dit leidde tot heftige emoties en wel zodanig dat dit haar dermate afleidde van de zorg voor de kinderen, dat ze de behandeling noodgedwongen heeft moeten staken. Zij is nog steeds gemotiveerd om hulpverlening te accepteren, maar het welzijn van en de zorg voor de kinderen gaan voor. Wil zij tot rust komen dan moet de vader naar de achtergrond, niet voor een jaar, maar langer.
De moeder is niet in staat om mee te werken aan een informatieregeling. De advocaat van de moeder heeft ter zitting nogmaals uitdrukkelijk erop gewezen dat de moeder er alles aan doet om veilig te zijn/zich veilig te voelen. De moeder en de kinderen verblijven op een geheim adres in Nederland. Dit is een belangrijk houvast voor haar. De moeder wijst erop dat de hulpverlening voor de kinderen nu goed op de rails staat. Het is belangrijk dat haar omgeving niet herleidbaar is. De moeder heeft meegemaakt dat "veilige" adressen van haar en de kinderen door toedoen van derden zijn gelekt waardoor de moeder met haar kinderen moest vluchten naar een andere plek, met achterlating van alles wat ze op het vorige adres had opgebouwd. Als haar een informatieplicht wordt opgelegd dan zal ze zeker niet toekomen aan haar hulpverleningstraject.
2.8
Het hof acht op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder de huidige omstandigheden in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof overweegt hiertoe het volgende.
2.9
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de moeder grote angstgevoelens jegens de vader heeft. Het hof is met de raad van oordeel dat de moeder door de angst, die omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij haar teweegbrengt, onvoldoende in staat zal zijn naar behoren te functioneren als verzorger en opvoeder van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , mede gelet op de bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] aanwezige problematiek. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de moeder kwetsbaar is en een geringe draagkracht heeft. Zij heeft aangegeven alleen al door het verzoek van de vader spanning en stress te ervaren. Hernieuwd contact met de vader betekent voor de moeder een confrontatie met het verleden en met traumatische gebeurtenissen. Het hof acht aannemelijk dat de spanningen en emoties die dit bij de moeder oproept een negatieve weerslag hebben op [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , die nog jong zijn en afhankelijk van haar. De kans is aanmerkelijk dat door de toename van onrust en de daarmee gepaard gaande stress de inspanningen die de moeder heeft verricht om tot een stabiel en veilig opvoedklimaat te komen teniet worden gedaan. De omgang met de vader overstijgt de draagkracht van de moeder. Er is daarom thans geen basis voor onbelaste omgang tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het door de vader naar voren gebrachte argument dat het uitblijven van contact tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] mogelijk schadelijk is voor hun identiteitsontwikkeling, weegt daar onder de huidige omstandigheden niet tegen op. Voor dit oordeel acht het hof de vraag of de moeder ten onrechte bang is voor de vader - zoals de vader meent - niet relevant, waarbij overigens duidelijk mag zijn dat de bij de moeder levende angst gelet op de voorgeschiedenis alleszins begrijpelijk is.
2.1
Het bovenstaande laat onverlet dat de moeder aan zichzelf moet blijven werken en met deskundige hulpverlening haar trauma's uit het verleden moet trachten te verwerken, zodat zij in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een eventueel contactherstel in de toekomst zal kunnen stimuleren en hen hierin zal kunnen ondersteunen.
Evenzo geldt voor de vader dat hij aan zichzelf moet blijven werken. Het hof heeft de indruk dat de vader hulpverlening nodig heeft en wel in het herkennen en erkennen van en verantwoordelijkheid nemen voor zijn eigen aandeel in het verleden en de verstoorde verstandhouding. Zoals de raad ter zitting heeft aangegeven is dat voor contactherstel essentieel.
2.11
Het hof onderschrijft het advies van de raad om aan de moeder in het belang van de kinderen geen informatieplicht op te leggen. Het hof is met de raad van oordeel dat de huidige situatie, waarin de moeder en de kinderen stabiliteit en relatieve rust ervaren, in stand moet worden gehouden. Een informatieplicht zal bij de moeder en de kinderen leiden tot meer angst en onrust en het hof acht een informatieplicht om die reden niet in het belang van de kinderen. Het hof neemt bij dit oordeel ook in aanmerking dat een eerdere geheime verblijfplaats van de moeder en de kinderen door toedoen van derden (in het kader van een procedure bij de rechtbank) bij de vader bekend is geraakt, waardoor de moeder en de kinderen opnieuw moesten verhuizen. Als gevolg van haar negatieve ervaringen vertrouwt de moeder geen enkele intermediair om de vader van informatie over de kinderen te voorzien. Zodoende zal het via derden aan de vader verschaffen van informatie over de kinderen zoveel stress en spanningen oproepen bij de moeder dat dit zijn weerslag zal hebben op de kinderen. Daarom acht het hof welke vorm van informatieverschaffing dan ook op dit moment strijdig met de belangen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
2.12
Gelet op al het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
19 april 2017;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Holtvluwer-Veenstra, E.B.E.M Rikaart-Gerard en R.A. Boon, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 27 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.