ECLI:NL:GHARL:2018:104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
3 januari 2018
Zaaknummer
WAHV 200.206.071
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van beroep tegen administratieve sanctie wegens snelheidsovertreding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2016 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld omdat de kantonrechter geen afschrift van het procesdossier had verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet overeenkomstig artikel 11, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) had gehandeld door geen afschrift van het dossier te verstrekken. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep onterecht was.

Het hof benadrukte dat de Wahv niet vereist dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt. Het ontbreken van een dergelijk proces-verbaal betekent niet dat de sanctie niet kan worden gehandhaafd, maar dat de bewijskracht van de verklaring van de verbalisant niet dezelfde status heeft als die van een ambtsedige verklaring. De gemachtigde van de betrokkene had aangevoerd dat de verbalisant niet bevoegd was en dat de maximumsnelheid op de locatie niet verlaagd was, maar het hof oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren om aan de inhoud van het dossier te twijfelen.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 496,-. Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.206.071
3 januari 2018
CJIB 187346894
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag
van 12 december 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 20 december 2017. De gemachtigde is verschenen.
Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen
mr. [D] .

Beoordeling

De kantonrechter heeft de zaak behandeld op de zitting van 22 september 2016 en heeft de gemachtigde in de gelegenheid gesteld het verzuim van het ontbreken van de gronden van het beroep te herstellen binnen een termijn van 6 weken na verzending van deze beslissing. Vervolgens heeft de kantonrechter het beroep bij beslissing van 12 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn aangevuld.
Ter zitting heeft de gemachtigde aangevoerd dat hij geen gronden heeft ingediend, omdat door de kantonrechter, ondanks zijn verzoek daartoe, geen afschrift van het dossier is verstrekt.
In de fase van beroep bij de kantonrechter wordt het verstrekken van op de zaak betrekking hebbende stukken geregeld in artikel 11, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Ingevolge dit artikellid worden alle op een beroepschrift betrekking hebbende stukken, nadat zekerheidstelling heeft plaatsgevonden, neergelegd ter griffie van de rechtbank en wordt de betrokkene daarvan mededeling gedaan. Voorts bepaalt dat artikellid dat de betrokkene of diens gemachtigde binnen een door de kantonrechter te bepalen en door de griffier van de rechtbank mee te delen termijn deze stukken kan inzien en daarvan afschriften of uittreksels kan vragen, en dat op de voor de verstrekking van die afschriften en uittreksels in rekening te brengen vergoedingen het bepaalde in de Wet tarieven in burgerlijke zaken van overeenkomstige toepassing is.
4. Bij brief van 19 juli 2016 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter van 22 september 2016. In deze brief is de gemachtigde medegedeeld dat het dossier tot een week voor die zitting ter inzage op rechtbank ligt en dat de gemachtigde daarvoor telefonisch een afspraak kan maken.
5. Het hof stelt vast dat de gemachtigde bij brief van 29 juli 2016 heeft verzocht aan hem het procesdossier te doen toekomen. Hierop is de gemachtigde er bij brief van
3 augustus 2016 van de rechtbank nogmaals op gewezen dat de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de zitting ter inzage liggen bij de griffie van de rechtbank en dat aldaar afschriften van het dossier kunnen worden verkregen.
6. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank niet heeft gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 11, vierde lid, van de Wahv en aan de gemachtigde aldus een afschrift van het dossier had moeten verstrekken. Dit brengt met zich mee dat de kantonrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal die beslissing vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
7. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat niet is gebleken dat de verbalisant (ter zake van de opsporing van deze overtreding) bevoegd is en dat de certificaten in orde zijn, zodat de betrokkene ten onrechte door deze verbalisant is bekeurd. Voorts stelt hij dat op de pleeglocatie geen verlaagde maximum snelheid maar de standaard maximum snelheid van 130 km/h geldt. Van een verkeersbord A1 is dan ook geen sprake. Tot slot wijst de gemachtigde, onder verwijzing naar het arrest van het hof van 4 april 2017 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2017:2855), erop dat er geen sprake is van een ambtsedige verklaring van de verbalisant, zodat aan de tekst in het zaakoverzicht geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 175,- opgelegd ter zake van “overschrijding van de maximum snelheid op autosnelwegen, met 21 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 januari 2015 om 08.13 uur op de A4 (links) te Rijpwetering met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
9. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
10. Zoals het hof in zijn arrest van 4 april 2017, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2017:2855 heeft overwogen, stelt de WAHV niet de eis dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt en kan aan het enkele ontbreken van een fysiek (ondertekend) proces-verbaal niet de betekenis toekomen dat de sanctie niet in stand kan blijven. Slechts brengt dit mee dat daaraan niet de bijzondere bewijskracht van een ambtsedige verklaring toekomt. Dit neemt niet weg dat de vaststelling dat een gedraging is verricht ook op een niet-ambtsedige verklaring van een verbalisant kan worden gebaseerd.
10. In het zaakoverzicht van het CJIB is, naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, onder meer de volgende tekst opgenomen:
“De overtreding werd langs elektronische weg geconstateerd en vastgelegd.
Door mij is waargenomen hetgeen langs elektronische weg is geconstateerd en vastgelegd. (…)
De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikt snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid : 125 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid : 121 km per uur.
Toegestane snelheid : 100 km per uur.
Overschrijding met : 21 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.
(…)
Merk soort radar: Jenoptik Robot GMBH, type: Multaradar CD."
12. In een aanvullend proces-verbaal van 29 september 2015 verklaart de betreffende verbalisant dat hij bevoegd is om de flitsset te bedienen. Hij heeft daartoe een certificaat overgelegd waaruit volgt dat hij de cursus "Bedienaar Robot MultaRadar CT" op 31 oktober 2014 met goed gevolg heeft voltooid.
12. Voorts bevat het dossier foto's van de gedraging, waarop het voertuig met kenteken [0-YYY-00] is te zien en waarbij onder meer de in de beschikking vermelde gegevens staan vermeld.
14. Het hof is van oordeel dat uit het samenstel van de foto's, de daarbij behorende gegevens en de verklaring van de verbalisant die de foto's heeft uitgelezen volgt dat de gedraging is verricht. De enkele, niet onderbouwde stellingen van de gemachtigde ten aanzien van de bevoegdheid van de verbalisant en diens certificaten en de geldende maximum snelheid zijn onvoldoende om aan de inhoud van de stukken van het dossier te twijfelen.
14. Gelet op het vorenstaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
14. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en het bijwonen van de zitting van het hof. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend evenals aan het bijwonen van de zitting. De waarde per punt bedraagt, gelet op het tijdstip van indiening, € 496,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 496,- (=2 x € 496,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 496,-, over te maken op bankrekeningnummer [00000] ten name van [E] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.