In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 12 december 2016 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, had hoger beroep ingesteld omdat de kantonrechter geen afschrift van het procesdossier had verstrekt, ondanks herhaaldelijke verzoeken. Het hof oordeelde dat de kantonrechter niet overeenkomstig artikel 11, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) had gehandeld door geen afschrift van het dossier te verstrekken. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep onterecht was.
Het hof benadrukte dat de Wahv niet vereist dat aan de oplegging van administratieve sancties een fysiek en ondertekend proces-verbaal ten grondslag ligt. Het ontbreken van een dergelijk proces-verbaal betekent niet dat de sanctie niet kan worden gehandhaafd, maar dat de bewijskracht van de verklaring van de verbalisant niet dezelfde status heeft als die van een ambtsedige verklaring. De gemachtigde van de betrokkene had aangevoerd dat de verbalisant niet bevoegd was en dat de maximumsnelheid op de locatie niet verlaagd was, maar het hof oordeelde dat deze stellingen niet voldoende onderbouwd waren om aan de inhoud van het dossier te twijfelen.
Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigd en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Tevens werd de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, vastgesteld op € 496,-. Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.