ECLI:NL:GHARL:2018:10395

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
29 november 2018
Zaaknummer
200.244.385
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging en bekrachtiging van machtigingen gesloten jeugdhulp in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [verzoeker]. De zaak betreft de vraag of de kinderrechter ten onrechte een spoedmachtiging en een machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder op 19 juli 2018 en 1 augustus 2018 deze machtigingen verleend, maar het hof oordeelt dat de vereiste instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper ontbrak bij de spoedmachtiging. Het hof concludeert dat de kinderrechter ten onrechte de spoedmachtiging heeft verleend, omdat er geen deugdelijke basis was voor deze beslissing. De grieven van [verzoeker] slagen in dit opzicht.

Wat betreft de machtiging gesloten jeugdhulp, oordeelt het hof dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper wel degelijk geldig was en dat de gronden voor opneming en verblijf in een gesloten accommodatie aanwezig waren. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van 1 augustus 2018. De uitspraak benadrukt het belang van de instemmingsverklaring en de noodzaak van een zorgvuldige procedure bij het verlenen van jeugdhulp.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.244.385
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 464156 en 464157)
beschikking van 29 november 2018
inzake
[verzoeker],
tot 26 oktober 2018 verblijvende in de gesloten accommodatie [gesloten accommodatie] en vanaf 26 oktober 2018 verblijvende op een open behandelgroep van [open behandelgroep] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [plaatsnaam] ,
verder te noemen: de moeder.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 19 juli 2018 en 1 augustus 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (verder ook te noemen: de bestreden beschikkingen).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1 tot en met 6, ingekomen op 13 augustus 2018;
- een journaalbericht van mr. De Groot van 24 augustus 2018 met twee producties;
- het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2018 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen. Namens de GI is verschenen [persoon 1] . De raad voor de kinderbescherming is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] . De moeder heeft alleen het gezag over hem.
3.2
Bij beschikking van 27 december 2017 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [verzoeker] onder toezicht gesteld van de GI tot 27 december 2018. De kinderrechter heeft bij die beschikking ook de GI gemachtigd tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een drie-milieu voorziening tot 27 december 2018.
3.3
De GI heeft ingevolge artikel 3.5 jo 6.1.2 lid 5 Jeugdwet (Jw) op 26 maart 2018 bepaald dat in het kader van de ondertoezichtstelling van [verzoeker] een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf, niet zijnde verblijf bij een pleegouder, nodig is.
3.4
Bij beschikking van 13 april 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op verzoek van de GI, de GI een machtiging verleend om [verzoeker] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven tot 27 december 2018.
3.5
Bij beschikking van 19 juli 2018 (zaaknummer 200.239.353) heeft het hof de laatstgenoemde beschikking van 13 april 2018 vernietigd en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI om een machtiging gesloten jeugdhulp alsnog afgewezen. Het hof heeft – kort gezegd – geoordeeld, dat bij dat verzoek de op grond van artikel 6.1.2 lid 6 Jw vereiste instemmingsverklaring ontbrak alsmede dat het Pro Justitia onderzoek van 14 maart 2018 (hierna ook: het NIFP-onderzoek) niet als instemmingsverklaring kon gelden.
3.6
[verzoeker] verblijft sinds 24 april 2018 in de gesloten accommodatie [gesloten accommodatie] en vanaf 26 oktober 2018 op een open groep in [open behandelgroep] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 19 juli 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, aan de GI een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 19 juli 2018 voor de duur van twee weken betreffende [verzoeker] .
4.2
Bij de eveneens bestreden beschikking van 1 augustus 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, aan de GI een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 2 augustus 2018 tot uiterlijk 2 november 2018 betreffende [verzoeker] en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.3
[verzoeker] is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 19 juli 2018 en 1 augustus 2018. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
[verzoeker] verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de GI in haar verzoeken tot verlening van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp en, aansluitend, een machtiging gesloten jeugdhulp voor [verzoeker] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren dan wel die verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
4.4
De GI voert verweer en zij verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De periode waarvoor de spoedmachtiging is verleend, is op 2 augustus 2018 verstreken en de periode waarvoor de machtiging is verleend, is op 3 november 2018 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van zijn gezinsleven, heeft [verzoeker] een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de spoedmachtiging over de periode van 19 juli 2018 tot 2 augustus 2018 en van de machtiging over de periode van 2 augustus 2018 tot 3 november 2018 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.2
In artikel 6.1.1 lid 2 Jw is bepaald dat in zaken die betrekking hebben op de toepassing van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt bekwaam is in en buiten rechte op te treden. Ingevolge dit artikel is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan op grond van artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.4
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan - voor zover hier van belang - ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien de jeugdige onder toezicht is gesteld.
5.5
Het verzoek behoeft de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht (zie artikel 6.1.2 lid 6 Jw).
5.6
Op grond van artikel 6.1.3 lid 1 Jw kan de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige, met inachtneming van artikel 6.1.2. lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Ook hier geldt dat het verzoek de instemming behoeft van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijke onmogelijk is (zie artikel 6.1.3. lid 3 Jw).
ten aanzien van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
5.7
De GI heeft aan zijn verzoek in eerste aanleg (dat op 19 juli 2018 telefonisch aan de kinderrechter is gedaan en op 20 juli 2018 schriftelijk is ingediend ter griffie van de rechtbank) het NIFP-rapport als informatie ten grondslag gelegd, zo staat in de bestreden beschikking. Ten aanzien van dit rapport heeft het hof in zijn beschikking van 19 juli 2018 overwogen, samengevat, dat het onderzoek op 14 maart 2018 is afgerond en niet is gemaakt naar aanleiding van het verzoek van de GI om een machtiging gesloten plaatsing van [verzoeker] én dat uit het rapport ook niet blijkt dat de gedragsdeskundige instemt dat een geval zich voordoet als in artikel 6.1.2. lid 2 Jw. Deze overwegingen waren – zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling bij het hof - bij de GI op het moment van indienen van het verzoek voor de spoedmachtiging bekend.
Met verwijzing naar deze overwegingen van het hof in voornoemde beschikking van
19 juli 2018, is het hof van oordeel dat ook voor het onderhavige verzoek van de GI geldt dat het NIFP-rapport niet met een instemmingsverklaring gelijkgesteld kan worden en een instemmingsverklaring derhalve ontbreekt.
5.8
Nu een instemmingsverklaring ontbreekt, ligt de vraag voor of een onderzoek zoals bedoeld in artikel 6.1.3 lid 3 Jw feitelijk onmogelijk was. De term ‘feitelijk onmogelijk’ slaat zowel op de situatie waarin de jeugdige feitelijk niet te benaderen is door een gedragswetenschapper (omdat hij niet weet waar hij is), als op de situatie waarin een gedragswetenschapper de jongere feitelijk wel zou kunnen onderzoeken maar dat het niet wenselijk is vanwege het risico dat de jongere zich dan zal onttrekken.
[verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij ten tijde van de aanvraag van de spoedmachtiging in de gesloten jeugdhulp verbleef en dat hij bereikbaar en beschikbaar was voor een gedragswetenschapper. De door de GI gestelde omstandigheid, dat een gedragswetenschapper van het NIFP op 19 juli 2018 niet beschikbaar was, acht het hof onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat aan het vereiste onderzoek voorbij mocht worden gegaan. Het lag op de weg van de GI om in dat geval alternatieven te onderzoeken.
Voorts overweegt het hof dat niet gebleken is van dermate ernstige nieuwe feiten en omstandigheden in de periode tussen de zitting van het gerechtshof op 28 juni 2018 en het indienen van het verzoek voor de spoedmachtiging op 19 juli 2018, die maken dat er op dat moment een spoedmachtiging zonder deugdelijke basis – een instemmingsverklaring - verleend moest worden.
5.9
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de kinderrechter ten onrechte een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend, omdat de vereiste instemmingsverklaring van een gedragswetenschapper ontbreekt en niet gebleken is van zodanige feiten of omstandigheden dat aan het vereiste onderzoek voorbij mocht worden gegaan.
De grieven van [verzoeker] slagen in zoverre. Het hof zal de bestreden beschikking van 19 juli 2018 vernietigen.
Ten aanzien van de machtiging gesloten jeugdhulp
5.1
[verzoeker] meent dat de kinderrechter ten onrechte een machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Hij voert, samengevat, aan, dat de instemmingsverklaring van 27 juli 2018 niet deugdelijk is, dat bij het verzoek van de GI aan de kinderrechter een aantal bescheiden niet of niet tijdig zijn overgelegd en dat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van een dusdanige situatie dat opneming en verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk is wegens onttrekkingsgevaar. De GI voert gemotiveerd verweer.
5.11
Uit de instemmingsverklaring, die door de gedragswetenschapper [gedragswetenschapper] , GZ-psycholoog, op 27 juli 2018 is afgegeven en bij de kinderechter is overgelegd, blijkt dat de gedragswetenschapper de gehele situatie van [verzoeker] heeft bekeken. Naast het raadplegen van de beschikbare stukken, heeft de gedragswetenschapper ook gesprekken gevoerd met [verzoeker] , de moeder en de GI. Van een ondeugdelijke instemmingsverklaring is, anders dan [verzoeker] meent, dan ook geen sprake, zodat deze terecht bij de beoordeling is betrokken. Ten aanzien van de overige door de GI overgelegde bescheiden, met name de rapportage van de GI, heeft de GI in haar verweerschrift toegelicht op welke wijze deze aan (de advocaat van) [verzoeker] zijn verstrekt. Zoals tijdens de zitting van de kinderrechter in eerste aanleg was besproken, heeft de GI die rapportage na afloop van de zitting aan de betrokkenen verzonden via het beveiligde systeem ZIVVER en, nadat bleek dat de verzending niet was gelukt, via de fax. Niet gebleken is dat [verzoeker] hierdoor in zijn belangen is geschaad.
5.12
Wat betreft de vraag of voldaan is aan de hiervoor vermelde wettelijke criteria voor een machtiging gesloten jeugdhulp, overweegt het hof als volgt.
Uit de processtukken en de mondelinge behandeling bij de kinderrechter komt naar voren dat het op dat moment beter ging met [verzoeker] . Uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper volgt evenwel, dat vanwege de net ingezette positieve ontwikkeling verlening van de gesloten machtiging noodzakelijk was. Dit werd onder andere noodzakelijk geacht om [verzoeker] meer handvatten aan te reiken hoe hij moest omgaan met lastige situaties en om de systeemtherapie voort te zetten. De gedragswetenschapper achtte op dat moment de kans groot dat [verzoeker] zich zou onttrekken, vanwege zijn geringe probleem- en zelfinzicht, en achtte begrenzing noodzakelijk totdat [verzoeker] vaardigheden had geïnternaliseerd en hij niet meer afhankelijk was van externe begrenzing.
Gezien de instemmingsverklaring is het hof dan ook van oordeel dat, anders dan [verzoeker] aanvoert, de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg bij het verlenen van de machtiging aanwezig waren.
5.13
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [verzoeker] in zoverre falen, zodat de bestreden beschikking van 1 augustus 2018 moet worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 juli 2018;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 augustus 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Stolwerk, E.B. Knottnerus en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 29 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.