ECLI:NL:GHARL:2018:10362

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.239.443
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van sanctiebeschikking wegens onvoldoende bewijs van inhalen op de snelweg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een administratieve sanctie die aan de betrokkene, een N.V., was opgelegd voor het 'rechts inhalen waar dat is verboden'. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. De gemachtigde van de betrokkene heeft echter hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij niet was opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat de oproeping van de gemachtigde niet is verzonden, waardoor de procedure niet correct is verlopen. Dit leidt tot de conclusie dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven.

Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld. De betrokkene ontkent de gedraging en stelt dat de verbalisant de situatie heeft veroorzaakt. De verbalisant had in zijn proces-verbaal een fout gemaakt in de beschrijving van de situatie. Het hof concludeert dat de verklaring van de verbalisant onvoldoende is om vast te stellen dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Het hof vernietigt daarom de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking, en verklaart het beroep gegrond. Tevens wordt de proceskostenvergoeding van € 125,60 aan de betrokkene toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van een correcte oproeping in administratiefrechtelijke procedures en de noodzaak voor voldoende bewijs bij het opleggen van sancties. Het hof stelt dat het enkele verhogen van de snelheid in een situatie waarin moet worden ingevoegd, niet zonder meer als inhalen kan worden beschouwd. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van weggebruikers en de toepassing van verkeersvoorschriften.

Uitspraak

WAHV 200.239.443
28 november 2018
CJIB 208377565
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 12 april 2018
betreffende
[betrokkene] N.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [B] ,
wonende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 7 augustus 2018 is nog een brief van de gemachtigde ontvangen, waarin is verzocht de zaak ter zitting van het hof te behandelen.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 november 2018. De betrokkene is verschenen bij gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. [D] .

Beoordeling

1. De gemachtigde klaagt erover dat hij niet is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter.
2. Artikel 12, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“De kantonrechter stelt, alvorens te beslissen, partijen in de gelegenheid om op een openbare zitting hun zienswijze nader toe te lichten. Zij worden daartoe door de griffier opgeroepen.”
3. Ingevolge artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde gezonden.
4. De beslissing van de kantonrechter vermeldt dat de betrokkene, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen is. Nu het dossier geen oproeping van de gemachtigde voor deze zitting bevat, moet het ervoor worden gehouden dat die oproeping niet is verzonden. De gemachtigde is derhalve niet behoorlijk opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Dat brengt mee dat artikel 12, eerste lid, van de Wahv is geschonden.
5. De beslissing van de kantonrechter kan gelet op het voorgaande niet in stand blijven en wordt vernietigd. Het hof zal overgegaan tot beoordeling van het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “rechts inhalen waar dat is verboden”, welke gedraging zou zijn verricht op 18 juni 2017 om 13:29 uur op de toerit richting A12 te De Meern met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
7. De officier van justitie heeft het administratief beroep ongegrond verklaard.
8. De gemachtigde, de bestuurder van het voertuig, ontkent de gedraging en voert aan dat de verbalisant de situatie, waarvan de gemachtigde nu wordt beschuldigd, zelf heeft veroorzaakt. De gemachtigde is op de genoemde locatie, waar twee rijstroken tot een rijstrook worden gevoegd, tijdig op de rechter rijstrook gaan rijden. Een andere auto (naar later bleek was de verbalisant de bestuurder van die auto) reed reeds geruime tijd links en wilde op het laatste moment, terwijl er voldoende mogelijkheden geweest waren om tijdig en zonder problemen naar rechts te gaan, naar rechts, terwijl de gemachtigde daar al reed. De gemachtigde heeft zijn snelheid niet verhoogd en ontkent dan ook dat hij rechts heeft ingehaald. De gemachtigde is door de verbalisant vervolgens opgejaagd en in het nauw gedreven. Voor de veiligheid van zijn gezin vond hij het verstandig zo spoedig mogelijk de snelweg te verlaten. De gemachtigde klaagt er over dat hij niet is staande gehouden.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht voor zover hier van belang het volgende in:
“Rijstrook waarop betrokkene aanvankelijk reed: 2.
Rijstrook waarop betrokkene inhaalde: 2.
Snelheid waarmee betrokkene inhaalde: 135 km/h.
Aantal ingehaalde voertuigen: 1.
(…)
Betrokkene sneed ingehaalde voertuig af, haalde in vlak voordat strook 1 moest ritsen met strook 2. 2 rijstroken werden 1 rijstrook. (…)"
10. In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op ambtsbelofte op
12 januari 2018, verklaart de verbalisant - voor zover hier van belang - het volgende.
"Mijn snelheidsmeter was niet geijkt. De omschreven snelheid betreft een voorzichtige schatting ten opzichte van mijn eigen snelheid. Al was mijn eigen snelheidsmeter wel geijkt, dan kon ik de snelheid van de betrokkene niet meten door te volgen, daar hij mij rechts inhaalde en dus harder reed dan ik. (…) Door de wegsituatie wilde ik mij, gedwongen, naar links verplaatsen. Op dat moment werd ik terug gedwongen (gesneden) door de betrokkene. Ik moest hierdoor terugsturen naar strook 1 en daarbij gebruik maken van het verdrijvingsvlak."
11. In het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op ambtsbelofte op 16 juli 2018, verklaart de verbalisant -voor zover hier van belang- het volgende. "In mijn eerdere proces-verbaal schreef ik abusievelijk dat ik mij door de wegsituatie gedwongen naar links wilde verplaatsen. Dat moet natuurlijk rechts zijn, daar er anders niet rechts kan worden ingehaald. Ik reed op dat moment op strook 1, de linker rijstrook, en moest mij gedwongen door de wegsituatie verplaatsen naar rechts. Dat kon niet, omdat de betrokkene mij op dat moment met hoge snelheid rechts inhaalde."
12. Uit de verklaringen van de verbalisant en hetgeen de gemachtigde naar voren heeft gebracht blijkt dat het door de verbalisant bestuurde voertuig en het door de gemachtigde bestuurde voertuig op enig moment naast elkaar hebben gereden, het eerste voertuig op de linker rijstrook, het tweede op de rechter rijstrook, terwijl het verkeer van de linker rijstrook diende in te voegen op de rechter rijstrook. Het betreft een situatie waarin van de verschillende weggebruikers wordt verlangd rekening met elkaar te houden en de snelheid aan te passen ten einde het invoegen (ritsen) zo soepel mogelijk te laten plaats vinden. Het verkeer op de linker rijstrook dient daarbij te anticiperen op het verdrijvingsvlak en op het juiste moment in te voegen, het verkeer op de rechter rijstrook dient daartoe voldoende ruimte te bieden. Dat laatste kan plaats vinden door snelheid te verhogen of te minderen. Het enkele snelheid verhogen kan in een dergelijke situatie niet zonder meer als inhalen worden beschouwd.
13. Het hof stelt verder vast dat de verbalisant, door het rijden over het verdrijvingsvlak, ook een gedraging heeft verricht welke mogelijk door tijdig anticiperen had kunnen worden voorkomen. Dit betekent dat zijn verklaringen met de nodige voorzichtigheid moeten worden beoordeeld.
14. Een en ander in aanmerking nemende acht het hof de verklaring van de verbalisant onvoldoende om op basis daarvan vast te stellen dat de gedraging is verricht.
14. Het hof zal het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie alsmede de inleidende beschikking vernietigen. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd. Gelet op deze beslissing behoeven de overige bezwaren van de gemachtigde geen bespreking meer.
16. Artikel 13a, eerste lid, laatste volzin, van de Wahv verklaart het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) van overeenkomstige toepassing. Derhalve dient het hof het kostenverzoek te beoordelen aan de hand van de genoemde regeling.
17. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de gemachtigde heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 50,60 ( [C] - Leeuwarden v.v.).
18. De verletkosten worden - ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit - vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 81,- per uur bedraagt. De betrokkene heeft ter zitting van het hof aangevoerd dat hij vier uur vrij heeft moeten nemen vanwege het bijwonen van deze zitting en dat hij € 4.100,- bruto
per maand verdient. Het hof zal daarom ter zake van de verletkosten in hoger beroep in redelijkheid een bedrag van € 75,- toekennen.
19. Het totaal van de toe te kennen proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 125,60.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 208377565 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de gemachtigde op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 125,60.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van Vermeulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.