In deze zaak gaat het om de beëindiging van een hoofdhuurovereenkomst voor een bedrijfsruimte, waarbij de belangen van de verhuurder, Grolsch, en de huurder, [geïntimeerde], tegen elkaar worden afgewogen. De hoofdhuurovereenkomst werd opgezegd door [geïntimeerde] met als redenen dringend eigen gebruik, slechte bedrijfsvoering door Grolsch en een belangenafweging. De kantonrechter heeft de opzeggingsgrond van de redelijke afweging van de wederzijdse belangen toegewezen en de hoofdhuurovereenkomst beëindigd per 1 januari 2018, met veroordeling van Grolsch tot ontruiming van het gehuurde.
Grolsch heeft in hoger beroep drie grieven ingediend, gericht tegen de afwijzing van de opzeggingsgronden en de belangenafweging. Het hof heeft vastgesteld dat het gehuurde als bedrijfsruimte kwalificeert en dat de huurovereenkomst kan worden beëindigd op basis van een redelijke afweging van de belangen van beide partijen. Het hof oordeelt dat het belang van [geïntimeerde] bij beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst zwaarder weegt dan het belang van Grolsch bij voortzetting ervan. Het hof heeft de beëindigingsdatum vastgesteld op 1 april 2019, waarbij Grolsch wordt veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij de beëindiging van huurovereenkomsten en de rol van de rechter in het beschermen van de rechten van zowel verhuurder als huurder. Het hof bekrachtigt de beslissing van de kantonrechter, maar wijzigt de datum van beëindiging van de huurovereenkomst.