In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het besturen van een personenauto terwijl zij wist dat haar rijbewijs ongeldig was verklaard. De politierechter had haar hiervoor een gevangenisstraf van twee weken opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting op 12 november 2018 heeft het hof de zaak behandeld en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur met een proeftijd van 2 jaar heeft gevorderd. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder haar vrijwillige hulpverlening en de recente positieve ontwikkelingen in haar leven. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onwenselijk zou zijn en dat de opgelegde straf in overeenstemming moest zijn met de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve voor de opgelegde straf. Het hof heeft de gevangenisstraf vernietigd en in plaats daarvan een voorwaardelijke taakstraf van 30 uur opgelegd, subsidiair 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaar. De beslissing is genomen met inachtneming van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de taakstraf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.