ECLI:NL:GHARL:2018:10271

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.206.780
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Stoop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van administratieve sanctie wegens gebrek aan staandehouding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een administratieve sanctie die was opgelegd aan de betrokkene, een B.V., voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor vrachtauto's. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter, die het beroep ongegrond had verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding had afgewezen. De betrokkene stelde dat er ten onrechte geen staandehouding van de bestuurder had plaatsgevonden, wat volgens de wet vereist was om de sanctie aan de kentekenhouder op te leggen.

Het hof oordeelde dat er wel degelijk een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn, en dat de verbalisant bewust had gekozen om niet tot staandehouding over te gaan. Dit was in strijd met de wettelijke bepalingen, die vereisen dat de sanctie aan de bestuurder moet worden opgelegd indien er een mogelijkheid tot staandehouding bestaat. Het hof vernietigde daarom de beslissing van de kantonrechter, verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de inleidende beschikking. Tevens werd bepaald dat de kosten van de procedure aan de betrokkene moesten worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wet bij het opleggen van administratieve sancties en de noodzaak van een staandehouding in gevallen waar dit wettelijk vereist is. De advocaat-generaal werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die in totaal € 876,75 bedroegen.

Uitspraak

WAHV 200.206.780
26 november 2018
CJIB 183960390
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 30 mei 2016
betreffende
[betrokkene] B.V. (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd.
Bij brief van 25 januari 2018 heeft de gemachtigde van de betrokkene een aanvullende grond ingediend.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “handelen ism een geslotenverklaring voor vrachtauto's: bord C7 bijlage II RVV 1990”, welke gedraging zou zijn verricht op 15 mei 2014 om 16.08 uur op de Bosscheweg te Beek en Donk met het voertuig met het kenteken [00-YYY-0] .
2. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat ten onrechte geen staandehouding van de bestuurder heeft plaatsgevonden en dat de kantonrechter deze grond onjuist heeft beoordeeld.
3. Artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd.
4. In het proces-verbaal van 2 januari 2015 verklaart de verbalisant onder meer het volgende:
“Ik was gekleed in een opvallend politie-uniform en verplaatste mij in een opvallend dienstvoertuig. (…)
Volgens dit wijkaandachtspunt diende er, naar aanleiding van diverse overlastmeldingen door omwonenden, gecontroleerd te worden op de naleving van de aldaar geldende geslotenverklaring voor vrachtauto's. Dit wordt op genoemde locatie aangeduid door bord C7.
Op donderdag 15 mei 2014 nam ik, verbalisant [D] , een statische positie in op de Bosscheweg te Beek en Donk om daar een controle te houden zoals omschreven in het wijkaandachtspunt. Op deze manier werd daar meermaals en door diverse collega's gecontroleerd. Daar er door mij een statische positie werd ingenomen is ervoor gekozen om de gedragingen op kenteken uit te schrijven. Dit omdat een staandehouding voor de gedraging niet noodzakelijk wordt geacht.”
5. Naar het oordeel van het hof volgt uit de verklaring van de verbalisant niet dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Het is immers een bewuste keuze geweest van de verbalisant om niet tot staandehouding van de bestuurder over te gaan, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht. Staandehouding van de bestuurder is echter, gelet op wat onder 3. is overwogen, het uitgangspunt indien daartoe een reële mogelijkheid bestaat. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie niet aan de betrokkene als kentekenhouder had mogen worden opgelegd. De inleidende beschikking kan daarom niet in stand blijven.
6. Het hof zal gelet op het voorgaande de beslissing van de kantonrechter vernietigen, het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigen. Het bedrag van de zekerheidstelling dient aan de betrokkene te worden gerestitueerd. De overige argumenten van de gemachtigde kunnen daarmee buiten bespreking blijven.
7. De gevraagde kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van het hoger beroepschrift en de nadere toelichting dienen in totaal drieënhalve punten te worden toegekend.
De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 876,75.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie, alsmede de inleidende beschikking waarbij onder CJIB-nummer 183960390 de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan haar wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 876,75, over te maken op rekeningnummer [00000] ten name van [B] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Stoop als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.