ECLI:NL:GHARL:2018:10247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 november 2018
Publicatiedatum
26 november 2018
Zaaknummer
21-003795-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in doodslagzaak na steekincident op partyboot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van doodslag na een steekincident op een partyboot in Amersfoort op 27 november 2016. De verdachte ontkende opzettelijk te hebben gestoken en voerde aan dat het slachtoffer zichzelf had verwond. Het hof oordeelde dat de lezing van de verdachte niet onverenigbaar was met de resultaten van het NFI-onderzoek en dat er onvoldoende bewijs was om opzet vast te stellen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf, maar het hof vernietigde dit vonnis en sprak de verdachte vrij van doodslag. Het hof concludeerde dat het bewijs niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld. De inconsistenties in de getuigenverklaringen en de bevindingen van het NFI-onderzoek droegen bij aan deze beslissing. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden aan het ten laste gelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003795-17
Uitspraak d.d.: 26 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 juni 2017 met parketnummer 16-660438-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1965] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 13 november 2017, 27 februari 2018 en 12 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en de vorderingen van drie benadeelde partijen (deels) toegewezen, waarbij telkens de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 november 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes gestoken in de (onder)buik, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] , ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft aangevoerd dat verhoren van meerdere getuigen niet zijn opgenomen en dat de opnamen van de verhoren van één getuige niet allemaal zijn bewaard, zoals is voorgeschreven in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (hierna: Aanwijzing AVR). Het niet opnemen van de verhoren c.q. het vernietigen van de opnamen zijn onherstelbare vormverzuimen, waarmee een belangrijk vormvoorschrift in aanzienlijke mate is geschonden. Voorts hebben deze verzuimen nadeel voor verdachte meegebracht. Uit de opnamen van andere getuigenverhoren - die wel konden worden uitgeluisterd door de verdediging - is gebleken dat de processen-verbaal van de verhoren niet alleen te zakelijk zijn opgemaakt, maar ook onvolledigheden en onregelmatigheden bevatten. De raadsman vindt het met name kwalijk dat aan getuigen passages uit andere verklaringen zijn voorgehouden en vervolgens zijn opgetekend als waren het hun eigen verklaringen, zonder dat deze gang van zaken kan blijken uit de processen-verbaal van de getuigenverhoren. Dit laatste levert tevens een schending van de verbaliseringsplicht op. De verbaliseringsplicht is ook geschonden doordat veelvuldig is verzuimd contacten met getuigen überhaupt te verbaliseren. Aldus is ernstig tekort gedaan aan de mogelijkheden voor de rechter en de verdediging de rechtmatigheid van het onderzoek te toetsen en zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek. Aan de combinatie van deze vormverzuimen verbindt de raadsman primair de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt ten aanzien van dit verweer dat vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek in slechts uitzonderlijke gevallen kunnen leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie. Het is niet gebleken dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Daarom wordt het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verworpen.

Vrijspraak

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de door de rechtbank voor het bewijs gebezigde verklaringen - waaraan is ontleend dat verdachte opzettelijk met het mes heeft gestoken - van het bewijs moeten worden uitgesloten, dan wel wegens de onbetrouwbaarheid ervan terzijde moeten worden gesteld. Tijdens de insluiting van verdachte was er sprake van een verhoorsituatie. Verdachte heeft geen afstand gedaan van het recht voorafgaand aan dit verhoor een raadsman te consulteren en het recht om zich tijdens dit verhoor te laten bijstaan door een raadsman. Daarom moet de verklaring die verdachte tijdens de insluiting zou hebben afgelegd eveneens worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte heeft tijdens latere verhoren - waarbij hij zich steeds heeft laten bijstaan door een advocaat - consistente ontkennende verklaringen afgelegd. De verklaringen van verdachte komen erop neer dat hij een mes vasthield terwijl [slachtoffer] hard aan zijn arm trok, waardoor het mes in de buik van [slachtoffer] terecht kwam, die zich aldus zelf verwondde met het mes van verdachte. Voor de verklaring van verdachte is steun te vinden in meerdere getuigenverklaringen. Gelet op de uitkomst van het in hoger beroep uitgevoerde onderzoek van het Nederlandse Forensisch Instituut (NFI) is het door verdachte geschetste scenario even waarschijnlijk als het scenario waarin hij [slachtoffer] opzettelijk met het mes zou hebben gestoken. De raadsman heeft geconcludeerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van doodslag wegens het ontbreken van bewijs van opzettelijk handelen door hem.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft naar voren gebracht dat het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario onvoldoende steun vindt in het dossier. Dat verdachte het mes opzettelijk in de buik van het slachtoffer heeft gestoken volgt uit getuigenverklaringen die de rechtbank voor het bewijs heeft gebezigd en verklaring van andere getuigen in het dossier. Het staat vast dat het slachtoffer als gevolg van die messteek is overleden. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van doodslag.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte en andere bezoekers van een familiefeest op een partyboot in de nacht van 26 op 27 november 2016 betrokken waren bij een ruzie. Na een woordenwisseling kwam het tot een handgemeen tussen twee partijen op de loopbrug van de boot die was aangemeerd aan de kade op de Kleine Koppel in Amersfoort. Het staat vast dat verdachte op enig moment een mes ter hand heeft genomen. Volgens verdachte pakte hij dit mes nadat hij was geschopt, geslagen en geduwd, waardoor hij dreigde te vallen op de loopbrug. Verdachte vluchtte vervolgens via de loopbrug naar de kade voor zijn belagers, onder wie het latere slachtoffer [slachtoffer] . Het slachtoffer ging achter verdachte aan. Op de kade vond een tweede confrontatie tussen verdachte en het slachtoffer plaats. Daarbij is het mes dat verdachte vasthield in de buik van het slachtoffer terechtgekomen. Het staat in deze strafzaak niet ter discussie dat het slachtoffer als gevolg van de hierdoor veroorzaakte verwonding later die nacht is overleden. Het hof ziet zich echter gesteld voor de vraag of het verdachte is geweest die opzettelijk deze verwonding heeft toegebracht.
Het hof neemt bij de beantwoording van deze vraag het volgende in aanmerking .
Onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
Bij sectie op het lichaam van het slachtoffer werd een wond waargenomen aan de rechterzijde - 5,5 centimeter vanaf het midden - van de buik op een hoogte van 110 centimeter vanaf de voetzolen. Er was een begeleidend wondkanaal van circa 18 centimeter in de buik te herleiden door meerdere dunne darmlissen heen tot in de lichaamsslagader. De vorm van de wond kan passen bij steken met een éénzijdig snijdend voorwerp zoals een éénzijdig snijdend mes. Het overlijden kan goed worden verklaard als gevolg van massaal bloedverlies en algehele weefselschade door het oplopen van de wond. [1]
Naar aanleiding het tussenarrest van 27 februari 2017 heeft de gedelegeerd raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, gesproken met vertegenwoordigers van het NFI over de mogelijkheid tot benoeming van een deskundige en het uitbrengen van een deskundigenrapport, waarbij de deskundige - mede in aanmerking nemend de diepte van het door het mes veroorzaakte wondkanaal - een waarschijnlijkheids-oordeel dient te geven over enerzijds het scenario van de verdediging, dat uitgaat van een ongeval (waarbij het slachtoffer het mes in zijn eigen lichaam heeft getrokken) en anderzijds het scenario van het openbaar ministerie dat uitgaat van het door verdachte steken met een mes.
Op 23 februari 2018 is medisch deskundige [deskundige 1] van het NFI gehoord bij de raadsheer-commissaris. [2] Deze deskundige heeft een toelichting gegeven op de bevindingen van patholoog Maes bij de sectie op het lichaam van het slachtoffer. De patholoog spreekt van een perforatie van 5,3 x 2,5 cm, die aan de hoofdwaartse zijde een scherpe punt heeft en aan de voetwaartse zijde een stompe punt. De vorm van de steekwond is mogelijk passend bij een éénzijdig snijdend voorwerp zoals een mes. [3] De deskundige [deskundige 1] heeft bevestigd dat het door de patholoog beschreven letsel in het algemeen het meest past bij een verwonding toegebracht met een enkelzijdig scherprandig snijdend voorwerp.
Verder heeft de deskundige uitgelegd hoe de wonddiepte wordt gemeten. De afstand tussen het diepste punt van de perforatie en het huidoppervlak wordt gemeten in liggende houding. In liggende houding is de buik wat platter dan wanneer betrokkene rechtop staat. Ervan uitgaande dat de verwonding in staande positie is ontstaan, dan zou het wondkanaal in die positie langer zijn geweest. De lengte van het wondkanaal is daarnaast afhankelijk van andere factoren. De afstand tussen ruggenwervel en voorste buikwand varieert bij leven voortdurend, onder meer door de ademhaling. Ook het inhouden van de buik op het moment van de perforatie of het aan hebben van strakke kleding zijn factoren die van invloed zijn op de afstand tussen de ruggenwervel en de voorste buikwand. Als iemand een broek met een riem draagt, waardoor de buik echt wordt gecomprimeerd, hoeft een penetrerend voorwerp misschien maar 15 centimeter het lichaam in te gaan tot bijvoorbeeld een aorta wordt geraakt. Als de aansnoering (door de riem) niet meer bestaat rekt de buik als ware het een balg op en zal het gemeten wondkanaal langer kunnen zijn dan op het moment waarop het letsel werd toegebracht.
De deskundige heeft twee mogelijke verklaringen gegeven voor de omstandigheid dat het gemeten steekkanaal van circa 18 centimeter langer is dan de lengte van het lemmet van het mes dat de verwonding heeft veroorzaakt. Ten eerste kan door het steken de buikwand worden ingedrukt met het heft van het mes, waardoor het wondkanaal dieper wordt dan de lengte van het lemmet zelf. Ten tweede kan een gedeelte van het heft de wond ingaan. De huidverwonding die bij dit slachtoffer plaatsvond, heeft een lengte die groter is dan de breedte van het lemmet van het mes. Dit zou erop kunnen duiden dat niet alleen een stekende, maar ook een snijdende beweging is gemaakt, waardoor de huidwondlengte groter is geworden dan de breedte van het lemmet. Door deze grotere wond kan een gedeelte van het heft van het mes de wond in zijn gegaan en kan daarmee het mes een dieper wondkanaal hebben gemaakt dan de lengte van het lemmet zelf.
De deskundige is het eens met de patholoog dat het op grond van de sectiebevindingen niet mogelijk is een uitspraak te doen over de kracht waarmee de verwonding werd toegebracht. Er is sprake van een mes met een scherpe punt. De benodigde kracht om dit mes een perforatie te laten toebrengen, is heel gering. In dit geval heeft, gelet op de lengte van de
huidperforatie, niet alleen een stekende, maar ook een snijbeweging plaatsgevonden (de
de lengte van de huidperforatie was duidelijk groter dan de breedte van het lemmet van het mes). Er is sprake van de combinatie van energie op een klein oppervlak bij het perforeren van de huid, gevolgd door of gecombineerd met een opwaartse snijbeweging. Die energie wordt gegenereerd door een combinatie van snelheid en kracht. Er is niet veel kracht en/of snelheid nodig om een perforatie tot stand te brengen met een mes met een scherpe punt. Als de kleding en de huid, die de meeste weerstand opleveren, eenmaal geperforeerd zijn, is er verder heel weinig kracht nodig om de inwendige organen - die nauwelijks weerstand bieden - te perforeren.
De deskundige [deskundige 1] heeft - gevraagd naar de mogelijkheid van nader onderzoek in het licht van de te onderscheiden scenario's - aangegeven dat een deskundige op het gebied van biomechanica mogelijk onderzoek kan doen naar de mate van waarschijnlijkheid van de twee in deze zaak opgevoerde scenario's. Vervolgens is contact gelegd met de heer [deskundige 2] - deskundige op het gebied van de biomechanica - van het NFI. Deze heeft aangegeven dat voormeld biomechanisch onderzoek op zichzelf mogelijk is. [deskundige 2] heeft voorgesteld een vooronderzoek te laten verrichten, waarna er een advies over de mogelijkheden voor van een vervolgonderzoek wordt uitgebracht. Bij het tussenarrest van 12 maart 2018 is de zaak opnieuw verwezen naar de gedelegeerd raadsheer -commissaris met de opdracht voormeld biomechanische onderzoek in te stellen. Op 23 mei 2018 heeft de raadsheer-commissaris naar aanleiding van een negatief advies van het NFI besloten geen vervolgonderzoek te laten doen.
Het hof heeft op grond van de resultaten van het uitgevoerde NFI-onderzoek niet kunnen vaststellen welke van de twee in deze zaak opgevoerde scenario's het meest waarschijnlijk is. Uit de toelichting van de deskundige [deskundige 1] op de bevindingen van de patholoog volgt wel dat de kracht die nodig is geweest om met het gebruikte mes de wond in de buik van het slachtoffer - dat op dat moment geen bovenkleding droeg - toe te brengen, gering is. Naar het oordeel van het hof kan uit de diepte van de buikwond op zichzelf dan ook niet worden afgeleid dat deze slechts kan zijn veroorzaakt door een door verdachte gemaakte steekbeweging.
De verklaringen van getuigen
De rechtbank heeft haar bewijsbeslissing verder gebaseerd op getuigenverklaringen die kort na het steekincident zijn afgelegd door drie nabestaanden van het slachtoffer, te weten zijn zussen [getuige 1] en [getuige 2] en zijn stiefmoeder [getuige 3] .
Verbalisant [verbalisant 1] heeft in de nacht van 26 op 27 november 2016 volstaan met het opnemen van een korte verklaring van [getuige 1] omdat zij erg emotioneel was tijdens dit verhoor dat plaatsvond in de wachtruimte van het ziekenhuis terwijl er voortdurend familieleden in- en uit de wachtruimte liepen. [4] In de middag van 27 november 2016 is [getuige 1] uitvoeriger gehoord op het politiebureau. [5] De getuige [getuige 2] is dezelfde nacht in het ziekenhuis eveneens gehoord door verbalisant [verbalisant 1] . [6] Op 1 december 2016 is [getuige 2] uitvoeriger gehoord door de politie. [7] De eerste getuigenverklaring van [getuige 3] is ook opgenomen in de bewuste nacht, terwijl zij zich in het ziekenhuis bevond. [8] [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] zijn op 28 februari 2017 gehoord bij de rechter-commissaris. [9]
Het hof constateert dat de verklaringen van voormelde getuigen zoals kort na het steekincident afgelegd, op wezenlijke punten afwijken van de verklaringen die zij later hebben afgelegd. Zo heeft de getuige [getuige 3] tijdens haar eerste verhoor in het ziekenhuis verklaard dat zij duidelijk zag dat verdachte een steekbeweging maakte in de richting van de rechteronderbuik van [slachtoffer] , terwijl zij later bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij niet zag dat verdachte [slachtoffer] stak. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben evenmin consistent verklaard. Gelet op de inconsistenties in de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , alsmede de tegenstrijdigheden tussen hun verklaringen en de verklaringen van andere getuigen, zijn hun voor verdachte belastende verklaringen niet zonder meer bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op het voorgaande heeft het hof op grond van de getuigenverklaringen niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat verdachte zijn mes opzettelijk in de buik van het slachtoffer heeft gestoken.
De bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]
Verdachte werd kort na het steekincident ter plaatse aangehouden door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die hem vervolgens overbrachten naar het politiebureau.
Na aankomst op het politiebureau vroeg verbalisant [verbalisant 2] aan verdachte of hij scherpe voorwerpen bij zich droeg. [verbalisant 2] hoorde verdachte zeggen dat hij een mes in zijn jaszak had. [verbalisant 2] hoorde hem verder zeggen: "
Het was niet mijn bedoeling, maar hij was zo agressief."[verbalisant 2] hoorde dat verdachte dit meerdere malen herhaalde. Voor de insluiting van verdachte in de ophoudkamer hoorde [verbalisant 2] hem nogmaals zeggen:
"het was niet mijn bedoeling"en
"had ik dat mes maar niet bij me, dan was het niet gebeurd." [10] Verbalisant [verbalisant 3] hoorde verdachte ook meermalen zeggen dat
"hij zo agressief was"en dat
"ik werd aangevallen en handelde uit zelfverdediging." [11] In hun processen-verbaal relateren de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] dat zij verdachte hoorden zeggen dat hij had gestoken met het mes dat in zijn zak zat.
De verdediging betwist dat verdachte tijdens zijn insluiting heeft gezegd dat met dit mes had gestoken. Verdachte geeft aan dat hij slechts met
"ja"te hebben geantwoord op de vraag van de verbalisanten of
"dit het mes betrof wat gebruikt is", althans woorden van gelijke (neutrale) strekking.
Het hof overweegt dat uit processen-verbaal van de verbalisanten niet blijkt dat verdachte tegenover hen zodanige uitlatingen heeft gedaan dat hieruit zonder meer kan worden afgeleid dat hij heeft erkend [slachtoffer] opzettelijk met zijn mes te hebben verwond.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte in de door verbalisanten omschreven situatie op dit essentiële aspect ook (nog) niet gericht werd bevraagd.
Zelfs indien wordt aangenomen dat verdachte spontaan tegen de verbalisanten heeft gezegd dat hij met het mes had gestoken, dan kan hieruit niet zonder meer worden afgeleid dat hij het slachtoffer opzettelijk heeft gestoken. Verdachte heeft immers ook meermalen tegen de verbalisanten gezegd dat het niet zijn bedoeling was. Het gebruik van het woord "steken"
op zichzelf is in dit verband voor het hof onvoldoende om het opzet uit af te leiden.
De verklaringen van verdachte
Op 27 januari 2016 heeft verdachte tijdens zijn eerste verhoor een uitvoerige verklaring afgelegd over de aanleiding en toedracht van het steekincident. De verklaring van verdachte komt in de kern op het volgende neer. Verdachte werd geschopt, geslagen en geduwd, waardoor hij op de loopburg dreigde te vallen. Op dat moment haalde verdachte het mes met zijn linkerhand uit zijn broekzak om zijn belagers af te schrikken. Hij liep vervolgens met het mes in zijn linkerhand en zijn toen 8-jarige dochter [naam dochter] aan de rechterhand via de loopbrug de boot af. Verdachte liep weg van de boot toen hij ineens werd ingehaald door [slachtoffer] . Verdachte voelde dat [slachtoffer] hem aan de linkerschouder beetpakte en dat hij hem heel ruw in zijn richting trok. Verdachte draaide met zijn lichaam naar rechts en hij kwam met zijn gezicht naar [slachtoffer] te staan. Verdachte wilde zich weer omdraaien en weglopen. Hij zette een stap naar achteren. Verdachte voelde dat [slachtoffer] hem beetpakte bij zijn rechter bovenarm en dat hij hem weer ruw naar zich toetrok. Op dat moment verdween het mes, dat verdachte nog steeds in zijn linkerhand vasthield, in het lichaam van [slachtoffer] . [12]
De eerste verklaring van verdachte komt in essentie overeen met de verklaringen die hij later heeft afgelegd bij de politie en de verklaringen die hij ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep heeft afgelegd. De verklaringen van verdachte staan niet op zichzelf. Meerdere getuigen hebben bevestigd dat verdachte na de vechtpartij via de loopburg de boot afliep, waarop hij werd achtervolgd door het slachtoffer, en dat vervolgens het incident met het mes op de kade plaatsvond.
Conclusie
Het hof concludeert dat verdachte consistent heeft verklaard over de aanleiding en de toedracht van het voor [slachtoffer] fataal afgelopen incident. De verklaring van verdachte over de aanleiding van het steekincident wordt bevestigd door verschillende getuigenverklaringen. De lezing van verdachte over de toedracht van het steekincident is niet onverenigbaar met de resultaten van het uitgevoerde NFI-onderzoek. Het door verdachte geschetste scenario is ook niet minder waarschijnlijk dan het scenario waarin hij het slachtoffer opzettelijk met het mes heeft gestoken. Dat het slachtoffer opzettelijk is gestoken door verdachte kan naar het oordeel van het hof niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld op grond van de verklaringen van de getuigen en de bevindingen van de verbalisanten die de rechtbank voor het bewijs heeft gebruik. Het dossier bevat overigens ook onvoldoende overtuigend bewijsmateriaal om vast te kunnen stellen dat verdachte een handeling heeft verricht waarmee hij - al dan niet in voorwaardelijk zin - opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Daarom is het hof - anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman - van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van doodslag.

Verweren strekkende tot bewijsuitsluiting

De raadsman heeft betoogd dat verklaringen van getuigen moeten worden uitgesloten van het bewijs, indien de getuigenverhoren niet zijn opgenomen dan wel de opnamen van de getuigenverhoren zijn vernietigd. De verklaring die verdachte tijdens de insluiting door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zou hebben afgelegd moet volgens de raadsman ook moet uitgesloten van het bewijs.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte geen belang bij een beslissing op de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting omdat hij wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft verzocht de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] , [getuige 2] , alsmede de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] als getuigen te horen. Dit verzoek geldt slechts voor het geval het hof de raadsman niet volgt in zijn standpunt ten aanzien van de bewijsuitsluiting van de verklaringen, dan wel de terzijde stelling van de verklaringen wegens de onbetrouwbaarheid ervan.
Het hof zal op dit voorwaardelijk verzoek niet beslissen nu de verdachte hierbij geen belang meer heeft gelet op de vrijspraak van het tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 5]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 35.000, te vermeerderen met wettelijke rente en bestaande uit de volgende posten:
shockschade € 15.000
affectieschade € 20.000
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting is de oorspronkelijke vordering verlaagd tot een bedrag van € 15.000, doordat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de geleden affectieschade niet is gehandhaafd door haar advocaat mr. B.A.A. Peters.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 15.000, te vermeerderen met wettelijke rente.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.385, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.102,48. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 42.358,65, te vermeerderen met de wettelijke rente en bestaande uit de volgende posten:
materiële schade € 7.358,65
shockschade € 15.000,00
affectieschade € 20.000,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 22.358,65.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. Ter terechtzitting is de oorspronkelijke vordering verlaagd tot een bedrag van 22.358,65 doordat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de geleden affectieschade niet is gehandhaafd door haar advocaat mr. B.A.A. Peters
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 5]

Verklaart de benadeelde partij [getuige 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 2]

Verklaart de benadeelde partij [getuige 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 1]

Verklaart de benadeelde partij [getuige 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [getuige 3]

Verklaart de benadeelde partij [getuige 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 26 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.R. Wery is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 26 november 2018.
Tegenwoordig:
mr. J.W. Rijkers, voorzitter,
mr. W. Peute, advocaat-generaal,
mr. R. Hermans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijke niet natuurlijke dood, gedateerd 1 december 2016, p. 62 e.v. (einddossier).
2.proces-verbaal van verhoor deskundige d.d. 23 januari 2018, inhoudende de verklaring van [deskundige 1] .
3.NFI-rapport voorlopige bevindingen van patholoog A. Maes, gedateerd 27 november 2016, p. 59 e.v. (einddossier).
4.proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] m.b.t. het verhoor van [getuige 1] , p. 48-49 (dossier voorgeleiding)
5.proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] bij de politie, p. 50-54 (dossier voorgeleiding)
6.proces-verbaal van bevindingen m.b.t. verhoor van [getuige 2] , p. 76-77 (dossier voorgeleiding)
7.proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , p. 11-15 (dossier raadkamer)
8.proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] , p. 82-84 (dossier voorgeleiding)
9.processen-verbaal van de getuigenverhoren van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3]
10.proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , p. 38-39 (dossier voorgeleiding)
11.proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 3] , p. 34-35 (dossier voorgeleiding)
12.proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 24-30 (dossier voorgeleiding)