Beoordeling
Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en dat beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is wel tijdig ingesteld.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden. Voorts bepaalt artikel 6:9 van de Awb dat het beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, alsmede dat bij verzending per post het beroepschrift tijdig is ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
4. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 15 februari 2016 aan de betrokkene toegezonden. De in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken eindigde derhalve op 28 maart 2016, Tweede Paasdag. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet wordt een termijn die op een algemeen erkende feestdag eindigt, verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is. Gelet hierop eindigde de beroepstermijn op 29 maart 2016. Het beroepschrift is gedateerd 29 maart 2016 en het is blijkens de stukken ook op die dag op digitale wijze bij de CVOM ingekomen. Dat betekent dat tijdig administratief beroep is ingesteld.
5. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in zoverre vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
6. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 140,- opgelegd ter zake van “handelen in strijd met geslotenverklaring in beide richtingen, weg(gedeelte) bestemd voor bepaalde categorie voertuigen”, welke gedraging zou zijn verricht op 21 april 2016 om 16.23 uur op De Binding te Zaanstad met het voertuig met het kenteken [YY-YY-00] .
7. De gemachtigde voert aan dat de verbalisant niet bevoegd was te handhaven. Omdat de verbalisant waarschijnlijk werkzaam is op het terrein van domein I, openbare ruimte, is handhaven van de verweten gedraging slechts toegestaan in relatie tot de openbare orde. Daarvan is hier niet gebleken. Daarbij verwijst de gemachtigde naar bijlage L van de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (gepubliceerd op 18 juni 2015 in de Staatscourant). Uit die bijlage blijkt ook dat handhaven alleen mag als op de gemaakte foto's het betreffende verkeersbord duidelijk zichtbaar is. Dat is niet het geval. Op de foto van de gedraging is geen bebording te zien. De foto's die later door advocaat-generaal zijn overgelegd zijn aantoonbaar niet gemaakt op het tijdstip van de gedraging, gelet op het feit dat deze foto's bij daglicht zijn gemaakt en de foto van de gedraging bij schemer.
8. De gedraging is een overtreding van artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) in samenhang met bord C1 van Bijlage 1 bij dat reglement.
9. Uit het zaakoverzicht blijkt dat de sanctie is opgelegd door een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) domein Openbare Ruimte. De gedraging betreft niet een stilstaand voertuig. Ten tijde van de oplegging van de sanctie waren de Beleidsregels Buitengewoon Opsporingsambtenaar (hierna: de Beleidsregels boa) van kracht.
10. Artikel 6.4 onder 16 van de Beleidsregels boa houdt in dat de boa Openbare Ruimte bevoegd is tot handhaving ter zake van:
‘Artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, maar alleen voor zover het stilstaand verkeer betreft. De artikelen 4, 5, 6, 10, 60, 82 en 62 juncto bijlage I hoofdstuk C (geslotenverklaring) van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 voor zover van toepassing ook voor rijdend verkeer. Op 12 april 2011 is door het College van procureurs-generaal (brief met kenmerk Pag/B&S/15674) nadere invulling gegeven in het kader van gemeentelijke handhaving van de WVW. Handhaving op negatie van C borden (RVV 1990) is in relatie tot de openbare orde toegestaan.'
In bijlage L is het toepasselijke kader voor de gemeente opgenomen indien zij digitaal wil handhaven op categorie C borden.
11. Gelet op het voorgaande is de bevoegdheid van de boa om te handhaven op gedragingen als de onderhavige begrensd tot situaties die gerelateerd kunnen worden aan de openbare orde. De gemachtigde wijst er terecht op dat bijlage L van de Beleidsregels boa als één van de randvoorwaarden voor handhaving via flitspalen bepaalt dat het C-bord zichtbaar moet zijn op de foto. In de onderhavige zaak is de gedraging vastgesteld aan de hand van een foto die met een flitspaal is gemaakt. De foto van de gedraging bevindt zich bij de stukken. Daarop is wel het voertuig van de betrokkene zichtbaar, maar niet het verkeersbord. Uit de door de advocaat-generaal overgelegde foto's blijkt niet dat de bebording ten tijde van de gedraging aanwezig was. Dit blijkt ook anderszins niet. Gelet hierop is niet voldaan aan voornoemde randvoorwaarde en kan de gedraging niet worden vastgesteld. Het beroep tegen de inleidende beschikking wordt gegrond verklaard. Het tot zekerheid gestelde bedrag moet worden gerestitueerd.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. De beslissing van de kantonrechter kan in zoverre derhalve ook niet in stand blijven. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift en een nadere toelichting dienen in totaal 3,5 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 876,75 (= 3,5 x € 501,- x 0,5).