ECLI:NL:GHARL:2018:10236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
23 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.224.183
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Verstraaten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in hoger beroep bij WAHV-zaak

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg van 21 september 2017. De zaak draait om de vraag of de betrokkene recht heeft op een proceskostenvergoeding na de herroeping van de inleidende beschikking door de officier van justitie. De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 15 oktober 2018 aangegeven dat de zaak niet ter zitting behandeld hoeft te worden. Het hof heeft in een tussenarrest van 12 oktober 2018 bepaald dat de zaak op een zitting van het hof behandeld zal worden.

Het hof oordeelt dat de beslissing van de kantonrechter vernietigd moet worden, omdat niet kan worden vastgesteld dat de gemachtigde van de betrokkene behoorlijk is opgeroepen voor de zitting. De gemachtigde voert aan dat het verzoek tot vergoeding van de kosten moet worden toegewezen, omdat de inleidende beschikking is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het hof stelt vast dat de officier van justitie de inleidende beschikking heeft vernietigd, omdat de informatie die door de verbalisant aan de CVOM is verstrekt onvolledig was.

De betrokkene heeft een proceskostenvergoeding aangeboden gekregen van € 124,- op voorwaarde dat hij een aanbod tot finale kwijting accepteert, wat niet is gebeurd. Het hof concludeert dat artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet de mogelijkheid biedt om het toewijzen van een proceskostenvergoeding afhankelijk te stellen van het al dan niet aanvaarden van een aanbod tot finale kwijting. Het hof vernietigt de beslissing van de officier van justitie en stelt de proceskostenvergoeding vast op € 501,-, bestaande uit € 250,50 voor de procedure bij de officier van justitie en € 250,50 voor de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep.

Uitspraak

WAHV 200.224.183
23 november 2018
CJIB 197062783
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 21 september 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. [B] ,
kantoorhoudende te [C] .

Het tussenarrest

Bij tussenarrest van 12 oktober 2018 heeft het hof bepaald dat de onderhavige zaak wordt behandeld op een zitting van het hof. De inhoud van dat arrest wordt als ingelast beschouwd.

Het verdere procesverloop

De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief van 15 oktober 2018 aangegeven dat de zaak niet ter zitting behandeld hoeft te worden.

Beoordeling

1. Gelet op de inhoud van het tussenarrest, waarin is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter, zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen. De overige klachten die daartegen gericht zijn, worden daarom buiten beschouwing gelaten. Ter beoordeling van het hof staat nu het bij de kantonrechter ingestelde beroep tegen de beslissing van de officier van justitie.
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het in de fase van het administratief beroep tijdig ingediende verzoek tot vergoeding van de kosten dient te worden toegewezen, nu de inleidende beschikking is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Artikel 7:28 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt niet de mogelijkheid om het toewijzen van een vergoeding afhankelijk te maken van het al dan niet insturen van een "Verklaring van finale kwijting", zoals in deze zaak het geval was.
3. Vergoeding van kosten in de fase van het administratief beroep vindt ingevolge het tweede lid van artikel 7:28 van de Awb uitsluitend plaats op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4. Het hof stelt vast dat de officier van justitie de inleidende beschikking heeft vernietigd, omdat de door de verbalisant aan de CVOM verstrekte informatie onvolledig is. Op grond hiervan is de betrokkene een proceskostenvergoeding aangeboden van € 124,-
op de voorwaarde dat hij een aanbod tot ‘finale kwijting’ accepteert. Namens de betrokkene is dat aanbod niet aanvaard. Vervolgens is geen proceskostenvergoeding toegekend.
5. Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat de inleidende beschikking is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
6. De gemachtigde stelt terecht dat artikel 7:28 van de Awb niet de mogelijkheid biedt om het toewijzen van een proceskostenvergoeding afhankelijk te stellen van het al dan niet aanvaarden van een aanbod tot finale kwijting. Gelet daarop kan de beslissing van de officier van justitie, voor zover daarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen, niet in stand blijven. Het hof zal die beslissing vernietigen en alsnog na te melden proceskostenvergoeding vaststellen voor de fase van het administratief beroep.
7. De gemachtigde van de betrokkene heeft in de fase van het administratief beroep de volgende proceshandeling verricht: het indienen van een beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50.
8. Namens de betrokkene is ook voor de andere beroepsfases verzocht om vergoeding
van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van
het hof komen ook deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van de
betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift
bij de kantonrechter en een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient telkens één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 501,-. Gelet op de aard van de zaak (het geschil betreft enkel de toekenning van een proceskostenvergoeding) past het hof wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 250,50.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie waarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen gegrond en vernietigt die beslissing;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van in totaal € 501,- (€ 250,50 in de procedure bij de officier van justitie en
€ 250,50 in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep) over te maken op rekeningnummer [00000] ten name van [B] te [C] .
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Verstraaten als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.