ECLI:NL:GHARL:2018:10228
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M. Sekeris
- A. Pranger
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter inzake verkeerssanctie en ne bis in idem-beginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag, die op 11 januari 2017 een beroep van de betrokkene tegen een beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. De betrokkene, vertegenwoordigd door een gemachtigde, heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar de gemachtigde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Het hof constateert dat de kantonrechter niet adequaat is ingegaan op de argumenten van de gemachtigde, waaronder de stelling dat de betrokkene zich niet schuldig heeft gemaakt aan een gedraging zoals bedoeld in artikel 57 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De gemachtigde betoogde ook dat de betrokkene tweemaal wordt gestraft voor dezelfde gedraging, omdat aan hem ook een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) is opgelegd, wat strijdig zou zijn met het ne bis in idem-beginsel.
Het hof oordeelt dat de kantonrechter de klachten van de gemachtigde grotendeels onbesproken heeft gelaten, wat leidt tot een motiveringsgebrek. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en beoordeelt de beslissing van de officier van justitie. Het hof stelt vast dat de betrokkene een administratieve sanctie van € 370,- is opgelegd voor het veroorzaken van onnodig geluid met een motorvoertuig. De gemachtigde voert aan dat de betrokkene niet onnodig geluid heeft veroorzaakt, maar het hof oordeelt dat de wijze van rijden van de betrokkene, die niet kan worden aangemerkt als normale voertuigbehandeling, wel degelijk onnodig geluid heeft veroorzaakt.
Het hof concludeert dat de sanctie terecht is opgelegd en verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. De proceskosten worden vergoed, en het hof kent een bedrag van € 876,75 toe aan de betrokkene voor de gemaakte kosten.