ECLI:NL:GHARL:2018:10161

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
21-000713-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding van de Leerplichtwet 1969 op basis van holistische bezwaren tegen het onderwijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel. De verdachte, een vader, werd verweten dat hij zijn leerplichtige dochter niet had ingeschreven op een school, zoals vereist door artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969. De vader stelde echter dat hij niet verplicht was om zijn dochter in te schrijven, omdat hij bezwaren had tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen. Deze bezwaren waren gebaseerd op zijn holistische levensbeschouwing, die hij als een fundamentele oriëntatie beschouwde.

Het hof heeft de argumenten van de verdachte zorgvuldig overwogen. De verdachte had zijn bezwaren tegen het onderwijs duidelijk en concreet naar voren gebracht, en het hof oordeelde dat deze bezwaren als overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet 1969 konden worden aangemerkt. Het hof benadrukte dat het niet aan de rechter is om het gewicht van deze bedenkingen te beoordelen, maar dat de verdachte voldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn dochter in te schrijven op een reguliere school.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding. Het hof concludeerde dat de verdachte vrijgesteld was van de verplichting om te zorgen dat zijn dochter als leerling van een school of instelling stond ingeschreven, op basis van zijn holistische overtuigingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000713-17
Uitspraak d.d.: 21 november 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel van 30 januari 2017 met parketnummer 08-228114-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1970] ,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. G.J. Dommerholt, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kantonrechter heeft verdachte terzake van het niet nakomen van de in artikel 2, eerst lid, van de Leerplichtwet 1969 opgelegde verplichting veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 21 oktober 2016 in de gemeente [gemeente] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) als degene die het gezag uitoefende over de jongere [dochter] , geboren op 21 september 2010 te [plaats 1] , althans zich (telkens) met de feitelijke verzorging van de jongere had belast, (telkens) niet - hoewel hij daarvoor verantwoordelijk kon worden geacht - heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969, te zorgen dat die jongere als leerling van een school was ingeschreven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Inleiding
Verdachte wordt verweten dat hij in de ten laste gelegde periode niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting om zijn leerplichtige dochter [dochter] in te schrijven als leerling van een school, zoals bepaald in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969.
Verdachte stelt zich op het standpunt dat hij daartoe niet was gehouden, aangezien hem ten onrechte niet de gevraagde vrijstelling als bedoeld in artikel 5, aanhef en onder b, van de Leerplichtwet is verleend, welk artikel als volgt luidt:
De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling is ingeschreven, zolang (...)
b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de
woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland
- gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou
kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben.
Uit het dossier en uit hetgeen ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep naar voren is gekomen blijkt dat verdachte het (spiritueel) holisme als levensovertuiging heeft en dat deze overtuiging de grond voor zijn richtingbezwaren vormt. De toelichting daarop van verdachte laat zich als volgt samenvatten:
Door verdachte is betoogd dat het begrip 'eenheid' (van verstand, ziel, ratio, emotie, lichaam en geest) in het holisme centraal staat, zowel eenheid binnen de eigen persoon als ten opzichte van andere levende wezens, daaronder - naast mensen - tevens begrepen dieren en planten. De daarbij behorende levenshouding wordt gekenmerkt door onbevangenheid ten aanzien van de telkens nieuwe wijzen waarin die eenheid zich kan manifesteren en de daarmee gepaard gaande persoonlijke groei. Aanvaarding van het gezag van al dan niet dogmatische religies - zo begrijpt het hof - staat daaraan in de weg evenals levensbeschouwelijke neutraliteit. Indien op school slechts het verstand wordt gevoed en de ziel wordt genegeerd ontstaat er afgescheidenheid en een onhanteerbare kloof tussen de levensovertuiging in het gezin en de normen en waarden op school, aldus verdachte.
In het dossier bevindt zich een nadere toelichting op de bezwaren die verdachte heeft tegen alle, op redelijke afstand van zijn woning gelegen, katholieke, protestants-christelijke, gereformeerde, reformatorische, bijzondere, islamitische en antroposofische scholen. Op de suggestie van de advocaat-generaal dat het Montessori-onderwijs wellicht strookt met zijn levensovertuiging heeft verdachte geantwoord dat de naam Montessori slechts betrekking heeft op de pedagogische inrichting van het onderwijs en dat dergelijke scholen daarnaast op enigerlei levensbeschouwelijke of neutrale leest geschoeid zijn, waardoor zijn eerdergenoemde richtingbezwaren eveneens op Montessorischolen van toepassing zijn.
Gevraagd naar zijn bereidheid om [dochter] in te schrijven op de op holistische grondslag gestoelde school [school] te [plaats 2] heeft verdachte meegedeeld die mogelijkheid onderzocht te hebben. De afstand tussen zijn woonplaats [plaats 1] en [plaats 2] - het hof stelt vast dat die 52 km bedraagt - is echter redelijkerwijs niet (dagelijks) overbrugbaar. Openbaar vervoer is geen reële optie. Bovendien heeft verdachte twijfels over de continuïteit van de school, daarbij mede gelet op het geringe aantal leerlingen en het financieel onzekere bestaan van dergelijke niet-gesubsidieerde scholen.
Het oordeel van het hof
Hetgeen door en namens verdachte, zowel schriftelijk als mondeling ter terechtzitting, naar voren is gebracht met betrekking tot zijn aan het holisme ontleende bezwaren tegen alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen is naar het oordeel van het hof, anders dan de kantonrechter en de advocaat-generaal in haar vordering, aan te merken als overwegende bedenkingen in de zin van artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969. Deze bedenkingen kunnen niet anders worden verstaan dan dat zij in overwegende mate de richting van het onderwijs betreffen, in de jurisprudentie nader gedefinieerd als 'een fundamentele oriëntatie, ontleend aan een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing'. In aanmerking nemend dat het - gelet op de wetgeschiedenis - niet aan de rechter is om het gewicht van die bedenkingen te beoordelen, is het hof van oordeel dat verdachte zijn bezwaren voldoende duidelijk en concreet naar voren heeft gebracht.
Daargelaten de indruk dat verdachte in brede zin inhoud lijkt te kunnen geven aan het thuisonderwijs van [dochter] , daaronder tevens begrepen haar ontwikkeling in sociaal opzicht, is aan de wettelijke vereisten voor een vrijstelling als bedoeld in artikel 5, onder b, Leerplichtwet 1969 voldaan. Verdachte was dan ook naar het oordeel van het hof vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat zijn dochter als leerling van een school of instelling stond ingeschreven.
Gelet daarop dient verdachte te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.B. Schwerzel, griffier,
en op 21 november 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.