Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant sub 2],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
1. De arbeidsovereenkomst eindigt op initiatief van Werkgever met wederzijds goedvinden per 1 januari 2016.
We would like to inform you concerning the following (unpleasant) situation having to do with [bedrijf A] ’s new employee based in your [plaatsnaam] , Holland office. According to our information [geïntimeerde] has taken up responsabilities as a Sales Manager in your company as per March 8th, 2016.
U bent ongetwijfeld bekend met de activiteiten van de heer [geïntimeerde] onder onze klanten. De heer [geïntimeerde] is gedurende bijna acht jaar in dienst geweest van [appellante sub 1] en was in deze hoedanigheid nauw betrokken bij onze business en hij heeft hierdoor gedetailleerde klantgegevens in zijn bezit gekregen.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
hof) ieder afzonderlijk wordt veroordeeld geen enkele uitlating over [geïntimeerde] te doen, zowel zakelijk als privé, alsmede direct of indirect, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
negatieveberichtgeving te verspreiden. De vordering is wel toegewezen voor zover het gaat om het indirect doen van de negatieve uitlatingen over [geïntimeerde] .
nahet sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan het licht zijn gekomen. Dat partijen een andere uitleg aan de reikwijdte van deze bepaling hebben gegeven is gesteld noch gebleken, zodat zij ook geen verwachting hebben kunnen ontlenen over wat daarover over en weer is verklaard. Daarmee falen de grieven I en II van het principaal hoger beroep.
geen enkeleuitlating over hem mogen doen, dient artikel 15 van de vaststellingsovereenkomst in zijn geheel gelezen en uitgelegd te worden en kan de tweede zin ervan (‘
Beide partijen zullen geen mondelinge of schriftelijke verklaringen over de andere partij doen of hieraan medewerking verlenen zonder vooraf uitdrukkelijk de schriftelijke toestemming van de andere partij te vragen’) niet geïsoleerd van de eerste zin (‘
In alle andere opzichten, zullen partijen zich gedragen zoals hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht en zich onthouden van het doen van enige negatieve berichtgeving over elkaar’)worden gelezen en begrepen. Of in een concreet geval een dergelijke uitlating als negatief en/of onzorgvuldig moet worden beschouwd, dient door de rechter met afweging van alle feiten en omstandigheden te worden beslist.