ECLI:NL:GHARL:2018:10134

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
WAHV 200.215.717
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Pullens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over administratieve sanctie voor parkeren binnen een erf en de uitleg van laden en lossen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland van 4 mei 2017. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een administratieve sanctie van € 90,- die hem was opgelegd voor het parkeren van zijn voertuig op een niet-aangewezen parkeerplaats binnen een erf, terwijl hij bezig was met het laden en lossen van verhuisspullen. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard, waarop de betrokkene in hoger beroep ging.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. De betrokkene stelde dat hij zijn auto niet had geparkeerd, maar dat hij bezig was met het onmiddellijk laden of lossen van goederen, zoals bedoeld in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof overwoog dat de definitie van parkeren in het RVV 1990 inhoudt dat een voertuig niet mag stilstaan langer dan nodig is voor het in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen. Het hof concludeerde dat de betrokkene niet aan de vereiste onmiddellijkheid voldeed, aangezien hij circa 20 minuten nodig had om de tassen met verhuisspullen te brengen.

Het hof oordeelde verder dat de betrokkene had kunnen kiezen voor een alternatief, namelijk het tijdelijk neerzetten van de tassen in de hal van het flatgebouw en het verplaatsen van zijn auto naar een toegestane parkeerplaats. Het hof stelde vast dat de betrokkene in dit geval niet had voldaan aan de voorwaarden voor onmiddellijk laden of lossen, en dat hij had moeten voorzien dat het lossen enige tijd in beslag zou nemen. De betrokkene had ook een derde kunnen vragen om toezicht te houden op zijn goederen. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die het opleggen van de sanctie onbillijk maakten.

Uitspraak

WAHV 200.215.717
21 november 2018
CJIB 198435567
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland
van 4 mei 2017
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [A] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Binnen een erf parkeren anders dan op een daarvoor bestemde parkeerplaats”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 mei 2016 om 11.10 uur op de Fongersplaats te Groningen met het voertuig met het kenteken [0-YYY-00] .
2. De betrokkene stelt zich op het standpunt dat hij zijn auto niet heeft geparkeerd. Er was sprake van het onmiddellijk laden of lossen van goederen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De betrokkene kan zich niet vinden in de uitleg die de kantonrechter aan dit begrip heeft gegeven. De kantonrechter suggereert dat wél sprake was geweest van onmiddellijk lossen van goederen als de betrokkene de tassen met verhuisspullen had uitgeladen, in de hal van de flat neergezet, de auto op een toegestane plaats had geparkeerd en de tassen vervolgens naar de derde verdieping had gebracht. Naar de mening van de betrokkene was dit geen reëel alternatief, omdat (een deel van) de tassen dan tijdelijk onbeheerd in de hal van de flat hadden gestaan.
3. Uit de stukken blijkt dat ter plaatse is van een woonerf. Op grond van artikel 46 van het RVV 1990 mag binnen een erf slechts worden geparkeerd op parkeerplaatsen die als zodanig zijn aangeduid of aangegeven. Niet in geding is dat het voertuig van de betrokkene buiten een als zodanig aangeduide of aangegeven parkeerplaats stond. De vraag is of sprake is van parkeren of van laden en lossen.
4. De definitie van parkeren is opgenomen in artikel 1 van het RVV 1990:
‘het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen’.
5. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met vindplaats: ECLI:NL:HR:1999:AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht.
6. De enkele omstandigheid dat er kennelijk circa 20 minuten nodig waren om de tassen met verhuisspullen ter plekke te brengen, zoals de verbalisant heeft vastgesteld, brengt mee dat van de vereiste onmiddellijkheid geen sprake meer is. Het voertuig van de betrokkene heeft niet uitsluitend stilgestaan zo lang als nodig was voor het ononderbroken verrichten van het geheel van handelingen dat redelijkerwijs noodzakelijk was om de tassen te lossen. Voor het bepalen of sprake is van de redelijkerwijs noodzakelijke handelingen is mede van belang of er een alternatief was voor de betrokkene. De kantonrechter heeft terecht overwogen dat de betrokkene in het onderhavige geval ervoor had kunnen kiezen om de tassen uit te laden en tijdelijk in de hal van het flatgebouw neer te zetten, de auto te verplaatsen naar een plaats waar het toegelaten en mogelijk was te parkeren en daarna terug te komen en de tassen naar het appartement op de derde verdieping te brengen. Daarmee staat vast dat de gedraging is verricht.
7. Voor zover de betrokkene het niet verantwoord achtte zijn spullen onbeheerd achter te laten, had het op de weg gelegen van de betrokkene, die kon voorzien dat met het lossen van de tassen enige tijd gemoeid zou zijn, om een derde te vragen toezicht te houden op de goederen dan wel zijn auto voor hem te verplaatsen. Dat de betrokkene dit heeft nagelaten, komt voor zijn rekening. Er is derhalve geen sprake van feiten of omstandigheden die meebrengen dat het opleggen van de sanctie niet billijk is dan wel tot matiging van het bedrag van de sanctie moeten leiden.
8. De betrokkene heeft nog gesteld dat zijn handelwijze niet tot overlast heeft geleid. Dit argument van de betrokkene, wat er ook van zij, maakt evenmin dat een sanctie in dit geval achterwege moet blijven. Het verrichten van een gedraging als deze kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. Of met de gedraging al dan niet hinder of overlast is veroorzaakt, is niet van belang.
9. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de kantonrechter het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, zodat het hof diens beslissing zal bevestigen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Pullens als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.