ECLI:NL:GHARL:2018:10115

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
20 november 2018
Zaaknummer
200.196.215/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen accountant met betrekking tot vennootschap onder firma en overlijden van een vennoot

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over onbetaalde facturen van Accountantskantoor Dijksterhuis en Uil B.V. door de vennootschap onder firma De Gouden Karper en haar voormalige vennoten. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Groningen op 31 mei 2016. De appellanten, bestaande uit [appellant] en [appellante], hebben in hoger beroep verweer gevoerd tegen de vordering van Dijksterhuis, waarbij zij stelden dat de facturen al betaald waren. Het hof heeft in een tussenarrest van 11 september 2018 de eerste drie verweren van de appellanten verworpen en hen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het vierde verweer, dat betrekking had op de betaling van de facturen.

Tijdens de procedure heeft [appellant] het hof geïnformeerd over het overlijden van [appellante] in de zomer van 2017 en verzocht om de procedure te beëindigen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de procedure op naam van [appellante] is voortgezet, ondanks het verzoek om schorsing. Het hof heeft ook overwogen dat de vennootschap onder firma geen rechtspersoonlijkheid heeft en dat de voormalige vennoten de procespartij zijn.

Na beoordeling van het verweer van de appellanten, heeft het hof geconcludeerd dat de stelling dat alle facturen al zijn betaald, niet is onderbouwd met voldoende bewijs. De betalingen die zijn gedaan, zijn in het kader van een betalingsregeling voor meerdere vorderingen en kunnen niet uitsluitend aan de vordering van Dijksterhuis worden toegerekend. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellanten hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief nakosten en wettelijke rente. Het arrest is uitgesproken op 20 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.196.215/01
(zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen: 4635054\CV EXPL 15-16454)
arrest van 20 november 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
2. [appellante],
wonende te [B] ,
voormalige vennoten van
de vennootschap onder firma Familie [appellanten] , h.o.d.n. De Gouden Karper,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [appellant] , [appellante] en de Gouden Karper, gezamenlijk: [appellanten] c.s. (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. E.T. van Dalen, kantoorhoudende te Groningen,
tegen:
Accountantskantoor Dijksterhuis en Uil B.V.,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Dijksterhuis,
advocaat: mr. P.H.F. Yspeert, kantoorhoudende te Groningen.
als vervolg op het tussenarrest van 11 september 2018.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het tussenarrest van 11 september 2018;
- de akte van [appellanten] c.s.
1.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

2.1.
Bij tussenarrest van 11 september 2018 heeft het hof de eerste drie verweren van [appellanten] c.s. tegen de door Dijksterhuis gevorderde betaling van facturen verworpen. Het hof heeft [appellanten] c.s. vervolgens in de gelegenheid gesteld om te reageren op datgene wat Dijksterhuis bij memorie van antwoord heeft ingebracht tegen het vierde verweer van [appellanten] c.s. Dit verweer houdt in dat [appellanten] c.s. de facturen, waarvan Dijksterhuis betaling vordert, al heeft betaald.
2.2.
Bij akte deelt [appellant] het hof in de eerste plaats mee dat [appellante] in de zomer van 2017 is overleden. Hij geeft verder aan dat de procedure ten aanzien van [appellante] geschorst moet worden. [appellant] stelt vanuit praktisch oogpunt voor de procedure tegen [appellante] te beëindigen.
Het hof stelt vast dat, hoewel [appellant] in de akte aangeeft dat de procedure ten aanzien van [appellante] geschorst moet worden, feitelijk niet is gevraagd om schorsing op de voet van artikel 225 Rv. Dit betekent dat de procedure is voortgezet op naam van [appellante] .
2.3.
[appellant] stelt daarnaast voor de procedure ten aanzien van De Gouden Karper ook te beëindigen, omdat deze naar aanleiding van het overlijden van [appellante] is ontbonden en [appellant] de horeca-onderneming heeft voortgezet in de vorm van een eenmanszaak. Het hof overweegt ten aanzien hiervan dat een vennootschap onder firma geen rechtspersoonlijkheid heeft. Feitelijk zijn de gezamenlijk beherende vennoten de procespartij. Nu de v.o.f. De Gouden Karper is opgehouden te bestaan, wordt de procedure voortgezet op naam van de voormalige vennoten, zijnde [appellant] en [appellante] .
2.4.1.
Vervolgens komt het hof toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verweer van [appellanten] c.s. dat hij de facturen, waarvan Dijksterhuis betaling vordert, al heeft betaald. Nu dit een bevrijdend verweer betreft, rust de bewijslast daarvan op [appellanten] c.s.
Uit de door [appellanten] c.s. overgelegde betalingsbewijzen blijkt dat vanaf de bankrekening van De Gouden Karper in de periode van maart 2014 tot november 2014 een bedrag van
€ 125,00 per week is betaald aan Dijksterhuis en vanaf november 2014 tot maart 2015 een bedrag van € 350,00 per week. In totaal is daarmee een bedrag van € 10.425,00 betaald aan Dijksterhuis. [appellanten] c.s. stelt dat hij bij zijn betalingen steeds het debiteurnummer van de Gouden Karper heeft vermeld, zodat het voor Dijksterhuis duidelijk was dat de betalingen betrekking hadden op de vordering van Dijksterhuis op [appellanten] c.s.
Hierin kan het hof [appellanten] c.s. echter niet volgen. Als onweersproken staat vast dat bovengenoemde betalingen hebben plaatsgevonden in het kader van een door partijen getroffen betalingsregeling voor alle vorderingen van Dijksterhuis op [appellanten] c.s., Kappasiteit B.V. en [appellant] Beheer B.V. tezamen. Het enkele feit dat [appellanten] c.s. bij de betalingen zijn debiteurennummer heeft vermeld brengt onder die omstandigheden niet mee dat Dijksterhuis de betalingen niet (mede) mocht toerekenen aan de vorderingen die zij op Kappasiteit B.V. en [appellant] Beheer B.V. had. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [appellanten] c.s. nimmer heeft geprotesteerd tegen de overzichten die Dijksterhuis bij e-mail van 24 maart 2015 aan hem heeft toegestuurd en waarin Dijksterhuis heeft aangegeven op welke vorderingen zij de van [appellanten] c.s. ontvangen betalingen heeft afgeboekt (productie 26 memorie van antwoord).
2.4.2.
Gelet op het voorgaande wordt de stelling van [appellanten] c.s. dat hij alle facturen al heeft betaald verworpen. [appellanten] c.s. biedt geen bewijs aan van een of meer stellingen die kunnen leiden tot een ander oordeel, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.

3.De slotsom

3.1.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen en is overwogen in het tussenarrest van 11 september 2018 volgt dat alle grieven falen. Dit betekent dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
3.2.
[appellanten] c.s. zal, zoals gevorderd, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Deze zullen aan de zijde van Dijksterhuis tot op heden worden begroot op € 718,00 voor griffierecht en € 1.518,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten [comparitie van partijen 1, memorie van antwoord 1] maal tarief I).
3.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen op na te melden wijze.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 31 mei 2016;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Dijksterhuis vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 1.518,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellanten] c.s. hoofdelijk in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellanten] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, P.P.M. Rousseau en P.V. Eijsvoogel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.